Jan Cremer. Ik, Jan Cremer. Den Haag: Letterkundig Museum, 2010 (1964)
Ik, Jan Cremer lezen is om allerlei redenen een schokkende ervaring. Een ervan is dat her zo'n slecht boek is, stilistisch mager, inhoudelijk vreselijk eentonig (de bak ingaan omdat je iemand op zijn bek getimmerd hebt, meisjes neuken, ziedaar de actie in het boek, pagina in, pagina uit).
Dat het boek ooit zo populair heeft kunnen worden, dat het nu geacht wordt een serieus onderdeel te zijn van de 20ste-eeuwse canon: schokkend vind ik het. En dat dan nog wel het allermeest om inhoudelijke redenen. Het boek beschrijft, met kennelijke instemming, het gedachteleven van een oversekste, amti-intellectuele crimineel die nooit ergens enige verantwoordelijkheid neemt, maar altijd overal andere mensen de schuld van geeft. Een liefdeloze figuur die alleen hoon over heeft voor mensen die iets meer willen dan knokken en met meisjes naar bed gaan.
De vooraanstaande criticus Pierre H. Dubois schijnt het boek indertijd 'schofterig' en 'onfatsoenlijk' te hebben genoemd, en te hebben gezegd: "Ik bedoel hier niet de sexuele grootspraak en de ruime terminologie, die weinig verrassends hebben kunnen, maar vooral de onverholen, lijnrecht sadistische ontboezemingen, die op een [...] fascistische geestesgesteldheid wijzen ."
Zoiets schijn je nog steeds alleen maar te mogen citeren om te laten zien wat een beperkte oude man die Dubois was, zoals Onno Blom doet in het essay dat deze uitgave begeleid. Maar ik denk dat Dubois groot gelijk heeft.
Natuurlijk mag literatuur amoreel zijn, maar dit is een waardeloos geschreven boek dat een verderfelijke levenshouding propageert. 'Fascistisch' lijkt me overigens niet het juiste woord, tenzij bedoeld in de zin van 'algemeen verderfelijk' — het fascisme streefde naar strakke discipline en dat ontbreekt bij Cremer ten enenmale. Maar de vergelijking met de PVV staat wel.
De toon van de onverbiddelijke bestseller is dezelfde als die van de man die het nu in de Tweede Kamer allemaal durft te zeggen: de grote bek tegen iedereen die wel zijn best doet er iets van te maken, het ongegeneerde rancuneuze schreeuwen, het absoluut centraal stellen van de eigen individuele vrijheid, al gaat die ten koste van alle anderen, de verheerlijking van het zinloze vernietigen, het spotten met alle anderen (het was dat in Cremers tijd de islam nog niet was uitgevonden, dus nu moet hij het doen met Joden, Indiërs, 'flikkers' en andere mensen die anders waren dan hij).
Ik denk trouwens dat er nog een andere overeenkomst is. Zoals mensen lange tijd niet fel durfden te reageren op Wilders vanwege wat er eerder met Fortuyn gebeurd was, zo denk ik dat het overdreven respect voor Cremer ook deels kan worden verklaard uit het feit dat er eerdere generaties waren geweest van grote schrijvers die ook rebellen waren en soms reacties opriepen als die van Dubois. Cremer verwijst zelf bijvoorbeeld naar Rimbaud, al doet hij ook net of hij niet wist wie dat was. Nou, meneer Cremer, ik zal het u vertellen: het is iemand die hopelijk nog gelezen wordt als uw waardeloze boek allang vergeten is.
Reacties
Met vriendelijke groet,
Http://janwillemjansen.blogspot.com