Claudia Durastanti, La straniera. La nave di Teseo, 2019.

 


Wie aan La straniera (De vreemdelinge) van Claudia Durastanti begint, krijgt in eerste instantie de indruk een magisch-realistisch boek te lezen, zo een waarin het exotisme van de hoofdpersonen goed wordt uitgebuit. Exotisch zijn die hoofdpersonen: de dochter en haar ouders. Die ouders geboren in verschillende delen van (Zuid-)Italië en allebei doof, maar geneigd die doofheid zoveel mogelijk te verdoezelen door bijvoorbeeld niet in het openbaar gebarentaal te gebruiken. Die dochter geboren in New York en op zevenjarige leeftijd teruggemigreerd naar Basilicata – als het ware de verkeerde, of in ieder geval de ongebruikelijke kant op.

En dan is er dus de beginscene, waar de vader klaar staat om van de brug te springen en de moeder toevallig langskomt om hem te redden – de manier waarop ze elkaar hebben ontmoet.

Tot je beseft dat het boek misschien wel indikt en aanlengt maar dat het hier wel gaat om dingen die – als ze al niet met de schrijfster en haar familie gebeurd zijn – gebeuren . Dat het magisch realisme alleen komt doordat het boek nu eens niet gaat over de gegoede middenklasse, waar 90% van de boeken over gaan, of over de arme mensen zoals de gegoede middenklasse zich die voorstelt,  waar bijna de gehele andere 10% van de boeken over gaat, maar over mensen die echt arm zijn – mensen zoals je ze in West-Europa in de jaren dat Durastanti opgroeide, het einde van de vorige eeuw, vrijwel uitsluitend in het zuiden had.

De hoofdpersoon is in vrijwel alle opzichten een straniera – iemand met ouders die buitenstaanders waren, iemand die in New York niet op haar plaats was en in Basilicata ook niet, iemand die nu in Londen woont, na de Brexit (die Brexit was nog niet geëfectueerd toen dit boek vorig jaar verscheen, maar hing al wel in de lucht). 

Ze is iemand die er niet bijhoort en die tóch iets te vertellen heeft.

Het boek een roman noemen doet het geen recht – en niet omdat het ook een autobiografie is, maar omdat het vloeiend overloopt in meer essayistische delen. Het doet wat dat betreft een beetje denken aan Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman, al zijn de verschillen ook groot. La straniera bevat geen poëzie, maar vooral heeft het heen en weer gaan tussen verhaal en essay hier óók de functie van in de vorm het heen en weer gaan tussen geografische locaties, en tussen klassen, en tussen de wereld van de stilte en van het geluid, te vangen.

Wat dit betreft is La straniera misschien nog wel een beter voorbeeld van een boek uit en over de vloeibare moderniteit dan het boek van Marsman. Twee collega's gebruikten dat boek in een artikel een tijdje geleden om te laten zien hoe de ideeën van de Poolse socioloog Zygmunt Bauman in de literatuur weerspiegeld worden: het idee dat we in een tijd leven waarin er nauwelijsk meer vaste categorieën zijn, je hebt niet langer je hele leven dezelfde baan, dezelfde vrienden, dezelfde partner. Je woont niet op dezelfde plek, Je ziet dat allemaal in La straniera terug, inclusief dat het boek gaandeweg uit elkaar valt: het begint als een chronologisch verhaal, het eindigt als een springerig essay dat hoogstens gestructureerd wordt doordat de auteur wat grotere thema's bij elkaar neemt.

Een indrukwekkend boek kortom. Ik weet niet zeker of de vloeibaarheid van de moderniteit nu al zo groot is dat ik me in alle opzichten kan inleven in een jonge vrouw die van New York naar Basilicata migreert. Maar minstens in sommige opzichten lukt me dat wel – dankzij La straniera. 

 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.