Mark Boog. De helft van liefde. Amsterdam: Cossee, 2005.
Nadat ik zijn vorige boeken gelezen had, heb ik in Neder-L een stukje geschreven om uit te leggen waarom ik Mark Boog bewonder, maar De helft van liefde is niet zijn beste boek. Dat komt doordat er een vrouw in voorkomt. Die vrouw is volgens de flaptekst 'zo nuchter als brood' en dat bederft de pret. Net als in zijn eerdere romans is de hoofdpersoon die in zijn eigen hoofd zit opgesloten, nee, laten we maar gerust zeggen, aan wie een steekje loszit. In dit geval gaat het om de lijstenmaker Mannes Delft, die (waarschijnlijk) een dochtertje verzonnen heeft, haar daarna heeft laten sterven in een auto-ongeluk, en nu in de rouwperiode die erop volgt zijn vrouw dreigt kwijt te raken. Mannes is een volkomen geobsedeerde figuur, die in archaïsche zinnen in zichzelf praat en met anderen voornamelijk communiceert in de vorm van lange monologen: «'Ja!' begon hij zodra de gelegenheid zich voordeed. 'Daar zegt u wat. Nut. Niet, zelfs nooit, uit het oog verliezen, zelfs al ne