Posts

Posts uit april, 2005 tonen

Mark Boog. De helft van liefde. Amsterdam: Cossee, 2005.

Nadat ik zijn vorige boeken gelezen had, heb ik in Neder-L een stukje geschreven om uit te leggen waarom ik Mark Boog bewonder, maar De helft van liefde is niet zijn beste boek. Dat komt doordat er een vrouw in voorkomt. Die vrouw is volgens de flaptekst 'zo nuchter als brood' en dat bederft de pret. Net als in zijn eerdere romans is de hoofdpersoon die in zijn eigen hoofd zit opgesloten, nee, laten we maar gerust zeggen, aan wie een steekje loszit. In dit geval gaat het om de lijstenmaker Mannes Delft, die (waarschijnlijk) een dochtertje verzonnen heeft, haar daarna heeft laten sterven in een auto-ongeluk, en nu in de rouwperiode die erop volgt zijn vrouw dreigt kwijt te raken. Mannes is een volkomen geobsedeerde figuur, die in archaïsche zinnen in zichzelf praat en met anderen voornamelijk communiceert in de vorm van lange monologen: «'Ja!' begon hij zodra de gelegenheid zich voordeed. 'Daar zegt u wat. Nut. Niet, zelfs nooit, uit het oog verliezen, zelfs al ne

Philip Roth. The dying animal. Londen: Vintage, 2002 (2001).

Boeken over relaties tussen oudere intellectuele zestigers en meisjes van in de twintig zijn een kleine wereldwijde trend — neem mij nu, ik heb al boeken over dit onderwerp gelezen van onder andere Krabbé en Coetzee. Ook in The dying animal is het weer raak: een kunstcriticus en docent van 62 krijgt een verhouding met een meisje van 24. Hoewel de man al veel verhoudingen met studentes heeft gehad, raakt hij nu toch in de problemen want hij wordt, jawel, verliefd. Tijdens de eerste 100 bladzijden — van de 160 die het boekje telt — dacht ik: ja, dat thema dat kennen we nog wel. Bovendien kan de verteller die immers ook leraar is nogal uitwijden over al zijn theorieën over de ontwikkeling van de vrouwelijke seksualiteit in de twintigste eeuw en aanverwante thema's. Het is dan ook niet echt een roman: het is een novelle, er is een man aan het woord over het leve en over zijn grote liefde, de jonge, mooie Cubaanse Consuela. Maar in de laatste bladzijden pakt die Roth je toch weer beet,

Amélie Nothomb. Stupeur et tremblements. Paris: Albin Michel, 1999.

Met angst en beven dienen Japanners zich traditioneel tot hun bovengeschikten te wenden, maar angst en beven zijn Amélie, de vertelster in dit boek, niet gegeven. Ze gaat in de vroege jaren negentig, toen wij allen jonge twintigers waren, werken bij een Japans bedrijf. Daar wordt ze stelselmatig gekleineerd. Het begint er al mee dat haar eerste baas haar de opdracht geeft om een brief te schrijven aan Adam Smith, dat de golfwedstrijd van zaterdag niet doorgaat. Wie Adam Smith is en in welke verhouding hij staat tot de opdrachtgever, vertelt hij er niet bij. Dus schrijft Amélie vol overgave de ene na de andere versie van de brief: een zakelijke, een romantisch-smachtende, enzovoort. Iedere brief wordt onmiddellijk door de baas verscheurd -- zonder dat hij erbij zegt waarom hij niet deugt. Uiteindelijk krijgt Amélie de taak om de toiletten op haar verdieping te onderhouden, voor iets anders houdt men zo'n vlerk niet geschikt. Ze heeft dan ook al een aantal vreemde, Nothomb-achtige

Piet Gerbrandy. Drievuldig, feilloos, vals. Amsterdam: Meulenhoff, 2005.

Waarom eraan begonnen: Een paar jaar geleden las ik een gedicht van Piet Gerbrandy in een bundel gedichten over taal; ik vond dat toen een van de beste gedichten in die bundel, zoals ik natuurlijk ook schreef . Dat gedicht staat nu ook in drievuldig, feilloos, vals en het paste er ook uitstekend in. Wat: Volgens mij schrijft Piet Gerbrandy klassieke gedichten. Ik weet niet of iemand anders dat ook ooit is opgevallen, maar volgens mij lijkt hij – ondanks zijn uitgesproken voorkeur voor het grootse en het ruwe, voor Homeros en Lucebert - nog het meest op Horatius. Vrijwel alle gedichten hebben een vrij strakke vorm, zij het een ongebruikelijke of zelfbedachte: een gedicht ('Fris klateren struise struikharige nimfen') heeft bijvoorbeeld verzen van telkens vier regels waarvan de derde en de vierde iets inspringen. Bovendien heeft ook de bundel als geheel een heel strakke opbouw: drie afdelingen met ieder precies 23 gedichten, en onder elk gedicht staat een 'bodem', een e

Nick Hornby. The polysyllabic spree

Nick Hornby. The polysyllabic spree . San Francisco: Believer Books, 2004. Waarom eraan begonnen: Nick Hornby is een schrijver van amusante romans: About a boy , High fidelity en How to be good heb ik de afgelopen jaren gelezen en allemaal met plezier. Dit is een boek over lezen, en ik houd van lezen. Het is zoiets als dit weblog, maar dan beter. Het inspireert me in ieder geval om hier voortaan beter mijn best op te doen op deze rubriek; ook omdat ik begin te merken dat ze gelezen worden. Wat gaan we nu krijgen! Om te beginnen er wat structuur in aan te brengen — al is dat dan ook niet rechtstreeks door deze stukjes geïnspireerd, want die hebben niet zo'n structuur. Wat is het toch leuk om te lezen — toch wel bijna het leukste wat er is. Wat: The polysyllabic spree is een verzameling maandelijkse columns die Hornby in 2003 en 2004 schreef voor het Amerikaanse tijdschrift The Believer . Elke maand beschrijft Hornby welke boeken hij gekocht, en welke hij gelezen heeft. Er zijn