Posts

Posts uit 2006 tonen

Piet Gerbrandy. Krang en zing. Amsterdam: Contact, 2006.

De vorige bundel van Piet Gerbrandy, Drievuldig, feilloos, vals , bewonderde ik, en dus was het logisch dat ik deze bundel kocht. En ook Krang en zing is weer een feest van taal: Elke koude profeteert longkoorts elk spasme is van leegloop elk ontschieten van laatst vergeten de bode die grinnikt om jouw goedgelovigheid. Dwing ik mij haar te willen stuit mij onlust in de maag. Dring ik in slaap niet door droom ik vrieshelder van narcose. Zoek ik vergeefs naar lemmata lexica weven vitrages van ijs voor vensters die uitzien. Ieder lekken van pis dioxine geclassificeerde gevoelige data je iris je handlijn je geilheid je genprent iedere doding op klaarlichte ochtend opend luiken op totaalbrand op uiteindelijke lossing van dilemmata en vragen en verdwijnen. LEK Toch ben ik deze keer niet zo onder de indruk als bij de vorige bundel. Waarom niet? Misschien wordt het allemaal wel een beetje veel; bij dit soort gedichten heb je voor lange tijd genoeg, maar hier staan er vijftig in of daaromtrent

Orhan Pamuk. Istanbul. Memories of a city. London: Faber and Faber, 2005.

Orhan Pamuk is vast een heel sympathieke man. Waarschijnlijk is hij ook een begenadigd romanschrijver. Istanbul is alleen jammer genoeg niet echt een boek dat het laatste bewijst, al schemert er wel iets door van het eerste. Dit jaar heeft Pamuk de Nobelprijs voor de literatuur gewonnen, maar voor een belangrijk deel vult hij Istanbul vooral met gebabbel. Hij toont een foto (hij toont letterlijk een foto, die foto staat dus afgedrukt in het boek!) waarbij hij bij zijn vader op schoot zit, en hij schrijft erbij: "Hier zit ik bij mijn vader op schoot." Je ziet hem met zijn broertje, en je leest dat hij vaak ruzie had met zijn broertje. Daarnaast vertelt hij hoe zijn gezin vroeger met de auto langs de Bosporus reed. Ja, mensen, kom daar nu nog eens om, nu is alles veel lelijker geworden. Helemaal eerlijk ben ik nu misschien niet over het boek — er staan ook stukken in die ik wel interessant vind, over vroeg-twintigste eeuwse schrijvers bijvoorbeeld, die worstelden met de spann

Joke J. Hermsen. De profielschets. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2005 (2004).

Bij de filosofische faculteit in Amsterdam moet er nu toch eindelijk een profielschets komen voor een nieuwe hoogleraar. Op vrijdagmiddag 19 januari — dat moet wel in 2007 zijn als het niet 2001 was — om 15.00. We volgen drie mensen op die dag: een hoogleraar - Don Juan, zijn vrouw, en een jonge vrouwelijke geleerde die van postdoc-plaats naar postdocplaatst drijft en ook wel weet dat ze nooit serieus genomen wordt. De hoogleraar denkt dat hij zijn zaakjes goed voor elkaar heeft, maar krijgt aan het eind het lid op zijn neus, met de postdoc lijkt het uiteindelijk op het eind allemaal wel goed te komen, en ook de vrouw van de hoogleraar neemt waarschijnlijk wel de juiste beslissing om bij die man weg te gaan. Het is wel een aardig verhaal, vooral vanwege de satire op het gekonkel in het wetenschapsbedrijf, maar De profielschets is niet een boek om je lang te herinneren. Het is niet enorm goed geschreven: een enkele keer vliegt de schrijfster wat mij betreft echt uit de bocht (ze laat i

Robert Junius. De Haagse Helicon. Dichters op het Binnenhof. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2006.

Een aardigheidje, deze bundel waarin uitspraken van Nederlandse politici worden gepresenteerd als waren het gedichten: KAIROS Hebt u kennisgenomen van de uitlatingen van de Oostenrijkse springstofdeskundige Kappl? Ik deel u mee dat het niet mogelijk is deze vraag te beantwoorden binnen de gestelde termijn. Godelieve van Heteren & Johan Remkes Een aardigheidje, meer is het niet. Maar dan wel een aardigheidje waar enorm veel tijd en werk in gezeten moet hebben, en een dat je nog dagenlang anders doet luisteren naar politici: VOSSEN, PAUWEN De vossen rukken op. Je ziet ze 's avonds langs de boulevard van Scheveningen uit afvalbakken eten. In de stad jagen zij pauwen op, of jagen deze de boom in. Wim Passtoors

Amos Oz.De derde toestand. Amsterdam: De Bezige Bij, 2006 (Hamatsav hasjlisji, 1991).

Fima is een man van middelbare leeftijd die ook niet weet wat hij met zijn leven moet. Hij heeft een baantje in een abortuskliniek, maar dat is eigenlijk ver onder zijn niveau. Hij schrijft stukjes voor de krant, maar dat is ook ver onder zijn niveau. Hij rommelt wat met vrouwen, met de vrouw van zijn beste vriend bijvoorbeeld, maar, ach, hij zou zoveel beter kunnen. Ooit was hij veelbelovend, een dichter, een vrouwenverslinder, en moet je hem nu eens zien, zijn vrienden en zijn ex-vrouw en zijn vader vooral tot last, nooit in staat contant te betalen, wonend in een huis waar vooral de chaos lijkt te heersen. Aan het eind van het boek gaat de vader dood, en is Fima ineens in goede doen, maar je weet: dit komt toch nooit meer goed. Waarom zou je zo'n boek lezen? Dat vraag je je de eerste honderd bladzijden af. Maar gaandeweg word je door die persoon, door die Fima, gegrepen, en vooral door de enorme suggestie van werkelijkheid en echtheid die van het boek uitgaat: bijna niet te gelo

Gerrit Krol. Beitelen aan de eeuwigheid. Essays. Amsterdam: Em. Querido, 2006.

Gelukkig publiceert Gerrit Krol nog af en toe boeken, al heeft hij een tijdje aangekondigd dat hij niet meer schrijven kan vanwege Parkinson. Beitelen aan de eeuwigheid bevat essays die grotendeels eerder in de krant zijn verschenen, over Krols lievelingsonderwerpen: de relatie tussen alfa- en betakennis, de doodstraf, de wiskunde. Krol is al heel lang een van mijn favoriete hedendaagse Nederlandse schrijvers — hier schreef ik eerder over Rondo Veneziano en De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels en elders over Het gemillimeterde hoofd (en in datzelfde stukje over 60.000 uur . De stijl is in deze essays dezelfde, de manier van redeneren ook. De wiskunde is af en toe nog steeds even onzinnig als in eerder werk, maar het gaat natuurlijk ook helemaal niet om de wiskunde, het gaat om de stijl, om die krakend-witte stijl. Als ik met pen schrijf op papier, schrijf ik graag op ruitjespapier, met kleine vierkante ruitjes. Het werk van Krol is op zulk papier geschreven, beter kan ik he

Frank Furedi. Waar zijn de intellectuelen? Amsterdam: Meulenhoff, 2006.

Vroeger, ja, vroeger toen had je nog echte intellectuelen. Concrete voorbeelden geeft Frank Furedi er niet van in zijn boek Waar zijn de intellectuelen? , maar in ieder geval zijn ze er volgens hem geweest. Tegenwoordig heb je eigenlijk alleen nog maar professionals, die tussen negen en vijf hoofdarbeid verrichten. Zoals de hele maatschappij trouwens er almaar dommer op is geworden: de universiteiten en de politiek bijvoorbeeld, waar men het inmiddels tot het hoogste doel is gaan rekenen dat de studenten, respectievelijk de kiezers, maar een beetje tevreden zijn. Tja. Ik houd niet zo van dit soort verhalen waarin maar wordt beweerd dat vroeger, ja vroeger alles zo prachtig was en dat we nu tenonder gaan in verloedering. Vooral als de auteur op geen enkele manier bijvoorbeeld met cijfers of anderssoortige argumenten anders dan de eigen retorica probeert aan te tonen dat er inderdaad iets aan de hand is. Toch heb ik dit boekje uiteindelijk uitgelezen: de bureaucratisering van de universi

Bill Buford. Heat. An Amateur's Adventures as Kitchen Slave, Line Cook, Pasta-Maker, [...]. New York: Alfred A. Knopf, 2006.

Bill Buford was een succesvolle schrijver en journalist, maar hij wilde leren koken. Daarom meldde hij zich eerst aan bij de keuken van de gevierde chefkok Mario Batali in New York en later bij de al even gevierde Toscaanse slager Dario Cecchini. Aan het eind van het boek zegt Batali tegen hem dat hij wel een eigen restaurant zou kunnen beginnen — maar toch is Buford kennelijk weer gaan schrijven. Hoe gaat het eraan toe in een professionele keuken? Hoe leven mensen die leven voor het lekkere eten? Dat zijn mooie onderwerpen om over te schrijven, en Buford, die voor de New Yorker werkt, weet ook heus wel hoe hij een boek moet vullen. Toch viel Heat me alles bij elkaar een beetje tegen. Er zit wat weinig structuur in: de ervaringen in de keuken en de slagerij en de biografieën van de chefkok en de slager worden op elkaar gestapeld. En je voelt wat weinig van de passie die al die keukenslaven drijft. Het komt allemaal misschien doordat Buford zichzelf wel erg buiten beeld houdt: hij vert

Amélie Nothomb. Journal d'Hirondelle. Paris: Albin Michel, 2006.

Een huurmoordenaar verandert in een lustmoordenaar: waar hij eerder niet in staat was om iets te voelen, krijgt hij zijn erotische gevoelens terug door zijn werk, en als hij niet kan werken, door dan maar willekeurige mensen neer te schieten. Nooit wordt je zo intiem met iemand als in het uur van haar dood. Hij heeft ook een geheime fantasie: dat er ook vrouwelijke huurmoordenaars zijn. Op een dag krijgt hij de opdracht een familie uit te roeien, maar op het moment dat hij de vader bereikt, die in bad zit, is hij er getuige van dat de man door zijn dochter wordt bedreigd en uiteindelijk gedood omdat hij haar dagboek gestolen heeft. De huurmoordenaar schiet de dochter neer, maar wordt vervolgens door haar (die hij Zwaluw noemt) en haar dagboek (dat hij aantreft in de aktentas die hij moest stelen) volkomen geobsedeerd. Zijn opdrachtgevers zitten ook achter dat dagboek aan, en daarom besluit hij het uiteindelijk op te eten; hij zal eraan doodgaan. Ieder jaar publiceert Amélie Nothomb ee

Vikram Seth. An Equal Music. London: Phoenix, 1999.

Een violist uit Noord-Engeland in een strijkkwartet heeft tien jaar geleden zijn eerste liefde beleefd met een pianiste. Ineens duikt zij weer op in zijn leven. Ze blijkt doof geworden te zijn, maar dat kan ze heel goed verbergen: met het praten doordat ze kan liplezen en met het samenspelen doordat ze het muzikale equivalent daarvan beheerst — ze kan de bewegingen lezen die haar medemuzikanten maken, en zo kan ze zelfs met het strijkkwartet van de violist optreden in het Forellenkwintet van Schubert. Maar de liefde is gedoemd: hij heeft haar tien jaar geleden verlaten, en is haar nooit vergeten; maar zij werd door dat verlaten indertijd verscheurd, en is inmiddels getrouwd en heeft een kind. Wat een prachtig boek is dit — wat een toon heeft Seth. Doordat het boek over muziek gaat, ben je geneigd te denken dat die toon muzikaal is, maar zo is het geloof ik toch niet: het is meer een licht melancholieke prozatoon. En ondertussen een verbluffend verhaal verteld, ook al zo licht melanchol

Joris Luyendijk. Het zijn net mensen. Beelden uit het Midden-Oosten. Amsterdam: Podium, 2006.

In zijn Verantwoording bij dit boek schrijft Joris Luyendijk: "Journalistiek gaat over de wereld, en dus moet er ook journalistiek zijn over journalistiek want die maakt deel uit van de wereld. Media controleren de macht, maar media hebben ook macht. Het idee van democratie is dat alle machten verantwoording afleggen, en vanuit die gedachte heb ik dit boek geschreven. Maar als journalistiek boek stelt het toch wat teleur; daarvoor is Het zijn net mensen teveel een verslag van Luyendijks eigen wederwaardigheden, zonder dat hij met anderen gesproken heeft of zijn beweringen over de journalistiek heeft gecheckt. Hij beschrijft hoe een naamloze BBC-correspondent van het vliegveld gehaald wordt door een assistent en rechtstreeks naar zijn hotel wordt gereden, waar in het Engels vertaalde verslagen op hem liggen te wachten: de gewone man zie die correspondent niet. Maar waarom zou je als een dergelijk boek schrijft niet eens met die correspondent gaan praten om te horen wat zijn kijk o

Arnon Grunberg. Tirza. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2006

Arnon Grunberg zonder grappen, daar moest ik de eerste tweehonderd pagina's wel aan wennen. Er gebeurt bovendien niet bijster veel, tijdens de eerste helft van het boek. Ja, Jörgen Hofmeester maakt sushi en sashimi op het feestje van zijn dochter, en zijn vrouw komt onverwacht weer thuis na vele jaren van afwezigheid. Die relatieve gezapigheid dient alleen als achtergrond voor het geweld dat later in het boek uitbarst, als Jörgen Hofmeester uit zijn pantser van beschaving breekt, als het beest in hem loskomt, heel even. Nu blijft een achtergrond van tweehonderd pagina's zonder grappen wel een beetje lang. Het verhaal wordt daarna wel enerverend en Tirza is een mooi boek, maar toch niet echt een meesterwerk. Ik denk bij Grunberg de hele tijd dat zo'n meesterwerk nog een keer zal komen — maar wanneer eigenlijk? Er zou in ieder geval meer in te lachen moeten zijn dan in dit boek, en net zoveel om over te huiveren. Eerder schreef ik hier over Grunberg rond de wereld , De jood

Steven Levitt and Stephen Dubner. Freakonomics. A Rogue Economist Explores the Hidden Side of Everything. New York: Harper Torch, 2005 (2006)

Volgens Steven D. Levitt wordt de economische wetenschap vooral gekenmerkt door een verzameling methoden, en verder door aandacht voor een specifiek onderwerp: prikkelingen. Maar prikkelingen zijn niet per se financieel, en dus kun je die economische methoden van zeer geavanceerde statistiek over grote verzamelingen gegevens ook op andere onderwerpen toepassen. En zo kun je bewijzen dat leraren in Chicago of sumo-worstelaars in Japan af en toe frauderen: er duiken eigenaardigheden op in de testscores van hun leerlingen of hun winst-verlieskansen in bepaalde wedstrijden die niet anders te begrijpen zijn. Ik weet maar weinig van economie, en dit boekje geeft wel een aardige inleiding in een bepaalde manier van denken. Afgezien van de afgrijselijke titel is het ook goed geschreven. Duidelijk. Niet te traag en niet te snel. Vlot zonder ontsierd te worden door al te opzichtige Amerikaanse humor. Wel heeft de structuur een enkele keer de inhoud weggeduwd. Volgens de flaptekst — en iets soort

Christiaan Weijts. Art. 285b. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 2006.

Artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht is een vrij recent wetsartikel; het verbiedt stalking. Sebastiaan Steijn wordt van dat misdrijf verdacht, en misschien ook niet ten onrechte, want hij is een ex-vriendin maar sms'jes blijven sturen omdat hij dacht dat zij hem nodig had. In de vorm van een uiterst wonderlijk proces-verbaal — de meeste tijd wordt Steijn aangeduid als 'de verdachte' — kom je van alles te weten over Het begint meteen al goed, misschien nog niet eens zozeer bij de eerste zin ("Laat je niks wijsmaken, het begint allemaal heel onschuldig.") als wel bij de tweede alinea ("In de portiek scheidde ik op een ochtend de post van de reclame. Er was een Thaise bezorgdienst in mijn wijk gekomen, ik had een halve ton gewonnen in een loterij, de vissticks waren in de aanbieding. Dat waren op zich vrij gunstige ontwikkelingen, maar één brieflogo beloofde minder beste tijdingen: Politie Amsterdam-Amstelland, district vijf. "). En al snel begin je

Stefan Brijs. De engelenmaker. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2006.

Dokter Victor Hoppe lijdt aan Asperger; hij heeft er precies alle uiterlijke kenmerken van zoals je die in de boeken kan vinden: hij heeft geen gevoel voor humor, hij neemt alles letterlijk, hij begrijpt menselijke contacten niet, hij is geobsedeerd. Zijn particuliere obsessie betreft de mogelijkheid om leven te scheppen, bijvoorbeeld door te klonen. Hij zorgt ervoor dat er drie klonen van hem komen, met precies dezelfde Asperger. Dat klonen heeft alle problemen zoals je die in de boeken kan vinden: de kinderen worden net als de schaap Dolly veel te snel oud. Het verhaal van Dokter Hoppe zou door de Amerikaanse schrijver John Irving geschreven kunnen zijn, maar die zou de hoofpersoon wat zoeter en warmer en menselijker gemaakt hebben; bij Brijs wordt het verhaal gaandeweg gruwelijker. Misschien is dat beter. Maar ik vind het ook een beetje klinisch: de medische problemen komen allemaal wel heel erg uit het boekje, er zijn wel wat erg weinig mensen te vinden in het verhaal. De gruwelen

Ian Buruma. Murder in Amsterdam. The death of Theo van Gogh and the limits of tolerance. London: Atlantic Books, 2006.

Ian Buruma is een bekende Engels-Amerikaanse essayist, maar ook een Nederlander. Zo iemand moest wel een boek schrijven over Nederland in de verwarrende periode. Iemand die er van een afstandje maar met een heleboel achtergrondkennis naar kijkt, iemand die de Nederlandse volksaard wel kent, maar er ook weer niet zo dicht bovenop zit dat hij overal bij betrokken is. Lang leve Ian Buruma, dus, dat hij 'zijn verantwoordelijkheid genomen heeft'. Maar wat een teleurstellend resultaat. Buruma heeft een jaar in zijn vaderland geleefd en daar met de gebruikelijke mensen gesproken — Geert Wilders, Theodor Holman, Ahmed Aboutaleb — en komt eigenlijk ook niet veel verder dan wat algemene observaties. Een enkele keer probeert hij wel wat dieper te graven, maar dat overtuigt mij eigenlijk niet. Zo schrijft hij dat schuldgevoelens over wat er in de oorlog gebeurd is aan beide kanten een belangrijke rol speelden. Nu geeft hij daar ook enkele bizarre voorbeelden van — joden en NSB'ers al

Alfred Schaffer. Schuim. Amsterdam, De Bezige Bij, 2006.

"Wat Schaffer te zeggen heeft, is niet na een keer duidelijk,' vertelt De Standaard op de achterflap van deze bundel, 'maar hoe hij het zegt is onweerstaanbaar charmant — twee redenen waarom dit prachtige poëzie is." Juist ja. Maar wat als je nu niet vatbaar bent voor die charme, hoe onweerstaanbaar ook? Het allereerste gedicht begint zo: Hier spreekt de wetenschap, we gaan sluiten, vandaag bestaat als gisteren als morgen, niemand die hier zonder wapens leeft: is er nog hoop voor achterblijvers? Met fantasie een losgezongen toestand, maar ik had niets verzonnen en jij was niet te stuiten, Ik heb werkelijk geen idee waar het de dichter hier om te doen is; het is heus vaardig opgeschreven, er staan geen echt lelijke dingen, maar ik zie ook niet wat er mooi is. En de betekenis? Dit is wat de dichter erover zegt in een interview: Het gedicht 'Waar je ook bent, je hebt niets gezien' is bijvoorbeeld een aanklacht tegen mediageweld dat dramatische gebeurtenissen pl

Andreï Makine. Le testament français. Paris: Mercure de France, 1995.

Een Russisch jongetje groeit op in de jaren vijftig, in een duisteren en treurige stad in Siberië. 's Zomers gaat hij naar het huisje van zijn oma ergens buiten de stad, en daar hoort hij haar verhalen over Frankrijk. Het jongetje dat alleen Rusland kent, maakt uit die verhalen, en uit het Russische platteland, en uit zijn fantasie, en uit wat hem verder voor de voeten komt, zijn eigen Frankrijk en zijn eigen Parijs. Soms botst dat beeld even hardhandig met de werkelijkheid — hij hoort een verhaal over hoe de tsaar ooit de Franse president bezocht, en krijgt daaruit een vriendelijk beeld van die tsaar, terwijl hem op school natuurlijk geleerd wordt dat de man een barbaarse onderdrukker was — en gaandeweg komt hij zo tussen twee culturen te staan. Zelden zo'n precieze reconstructie gelezen van hoe kinderlijke fantasie werkt, en zelden zo'n liefdesverklaring aan een taal — de Franse — waarvan dan ook nog eens op elke bladzijde blijkt hoe de schrijver de toon van die taal stee

Jonathan Haidt. The Happiness Hypothesis. Putting Ancient Wisdom to the Test of Modern Science. London: William Heineman, 2006.

Hoe moet je leven? Het antwoord op die vraag kan in onze wetenschappelijke tijd natuurlijk alleen komen van de wetenschap. Jonathan Haidt is een onderzoeker naar 'moraal' en 'moraliteit'. In dit boek zet hij uiteen wat er volgens de klassieke filosofen en volgens de moderne wetenschap nodig is: balans. Balans tussen de bewuste ratio bijvoorbeeld en het hele grote brok van onbewuste verlangens en gevoelens en gedachten dat eronder zit - het deel dat niet in de eerste plaats geluk op het oog heeft, maar overleven, het deel dat ons daarom laat streven naar materieel geluk waarmee we anderen de ogen kunnen uitsteken in plaats van naar vriendschap waar we zelf gelukkiger van kunnen worden. Haidt zegt dat we van alles een beetje moeten proberen te nemen. Buddha had wel een beetje gelijk dat je je aan zo min mogelijk dingen moest hechten, maar hij sloeg door toen hij stelde dat je je nérgens aan mocht hechten: banden met vrienden zijn juist heel belangrijk. De metafoor van de

Thomas Mann. Der Tod in Venedig. Frankfurt: Fischer, 2005 (1913).

Wie gaat er dood in Venetië? Er vindt een strijd op leven en dood plaats, dat is zeker, tussen de vijftigjarige schrijver Gustav Achenbach en de door hem in stilte aanbeden veertienjarige Poolse jongen Tadzio. Alleen al door de titel hangt er over dit hartstochtelijke liefdesverhaal de hele tijd een dreiging waardoor je denkt dat een van de twee eraan zal gaan: er heerst dood en verderf in de stad, Tadzio is een ziekelijke jongen en wordt in een vriendschappelijk spel met een andere Poolse jongen bijna gewurgd, en toch is het Aschenbach die het loodje legt. Der Zauberberg of Dr. Faustus : ik ben eraan begonnen maar nooit verder gekomen dan laten we zeggen bladzijde 10. Het was (ahum) een goed idee van mij om dan eens eerst een korter werk te lezen, deze novelle. Ook nu moest ik even wennen, maar toen ik eenmaal gewend was, dacht ik eerst te begrijpen dat Thomas Mann de Duitse Couperus was: dezelfde romantische gedachten over Italië en over het schrijverschap, en minstens even fraaie

Ada Csiszár (red.) Selektitaj leteroj de Kálmán Kalocsay 1927-1975. Budapest: Csiszár, 2006.

De Hongaarse arts Kálmán Kalocsay had een eigenaardige hobby: avond aan avond vertaalde hij gedichten en toneelstukken - van Catullus tot Shakespeare, van Petőfi tot Heine. Hij bedacht de juiste metrische systemen om al die gedichten uit al die tradities te kunnen vangen, want de taal waarin hij werkte had nog nauwelijks een literaire traditie: het Esperanto. Uit de in dit boek verzamelde brieven -- de meeste stammen uit de jaren zestig, toen Kalocsay gepensioneerd was - blijkt dat de dokter meer zorgen had. Hij schreef samen met Gaston Waringhien, een Franse leraar die zijn beste vriend werd, een uitvoerige grammatica van de taal en een boek over de manier om gedichten te schrijven en in zijn eentje ook een aantal grammaticale studies. Bovendien maakte hij zich in de jaren zestig ook enorm en onbegrijpelijk kwaad maakt over een grammaticale kwestie. Er waren andere esperantisten die beweerden dat la pordo estis fermata ook kon betekenen dat de deur gesloten was (de 'atisten'

Philip Roth. American pastoral. New York: Vintage Books, 1998 (1997).

Nadat ik The Human Stain las, ben ik Philip Roth blijven volgen om te zien of hij nóg zo'n ijzersterk boek zou schrijven. Hoewel al die volgende boeken goed waren, soms heel goed zelfs, vond ik er niet dezelfde kracht in terug. Maar nu ben ik in het verleden gedoken: The Human Stain maakt deel uit van een trilogie waarvan American Pastoral het eerste deel is. En American Pastoral heeft me verpletterd. Een jonge sportieve man wordt door zijn vrienden De Zweed genoemd, omdat hij blond en knap is. Hij is succesvol in alle sporten, hij trouwt met Miss New Jersey en hij neemt de handschoenmakerij van zijn vader over. Zijn hele leven is een succes, denkt de schrijver Nathan Zuckerman, die in zijn jeugd bevriend was met de jongere broer van De Zweed. Totdat Nathan erachter komt dat dit succesvolle leven getekend is geweest door een groot drama: in 1968 heeft de 16-jarige dochter van De Zweed uit 'protest tegen de oorlog in Vietnam' het lokale postkantoortje in het gehucht waar

Alexis de Roode. Geef mij een wonder. Amsterdam: Podium, 2005.

Ongegeneerd sentimenteel zijn: HET SCHRIFT IN DE KAPEL Voor mijn zusje, en mijn ouders. Dat wat ik bid en zeg, de waarheid is. Voor opa dat hij nog lang bij ons mag blijven. Voor mijn lieve oma van 94 jaar, dat ze gauw mag sterven. Dat mama niet te veel pijn voelt. Dat mijn schoonzus snel uit haar lijden verlost mag worden. Voor mijn kinderen die wij nu echt los moeten laten. Voor alle lieve mensen die hier niet meer zijn. Voor eenheid in een verdeeld Oekraïne. Moge ons vakbondswerk gezegend worden. De liefde, enkel alleen de liefde. En sinds 1998, om de vier, vijf pagina's, steeds in hetzelfde ronde handschrift: Voor een leuke, lieve vriend. Mooi!

Lisa Randall. Warped Passages. Unravelling the Universe's Hidden Dimensions. London: Penguin, 2006 (2005).

Lisa Randall is kennelijk een van de belangrijkste theoretisch natuurkundigen van dit moment: tussen 1999 en 2004 werd ze door haar collega's meer geciteerd dan welke andere natuurkundige ook. In 2005 publiceerde ze dit populair-wetenschappelijke boek en ook daarvan was de ontvangst niet mis: 'Mind-bending reading... engaging and remarkably clear' meende bijvoorbeeld The New York Times, die Warped Passages dan ook nog eens uitriep tot een van de 100 boeken van het vorige jaar. En ik vind er maar weinig aan, ik ben bang dat ik het zelfs een nogal slecht boek vind. Het begint ermee dat Randall zich de hele tijd voor haar onderwerp lijkt te verontschuldigen. Kennelijk is een van haar interesses die van de meer-dimensionele ruimte — de werkelijkheid bestaat uit meer dan drie ruimtedimensies — maar het voornaamste wat je daarover te horen krijgt is vooral hoofdstukken lang dat het wel een heel raar idee is. Waaróm je dan geïnteresseerd zou moeten zijn in dat rare idee, blijkt p

Boris Vian. L'herbe rouge. Paris: Jean-Jacques Pauvert, 1962.

Een jongeman heeft een absurde machine uitgevonden en beleeft wat half-surrealistische avonturen met zijn hond, zijn vriend, zijn vriendin en de vriendin van zijn vriend. Van L'herbe rouge spat het schrijfplezier af, en bovendien leer je door dit boekje te lezen ineens iets over de Nederlandse literatuur begrijpen: Remco Campert móét Boris Vian goed gelezen hebben voor hij Tjeempie of Het leven is vurrukkuluk schreef. Wat jammer, dan, dat Vian niet wat ouder geworden is: wat voor boeken zou hij geschreven hebben in zijn vijfenzeventigste levensjaar?

Ian McEwan. Saturday. London: Vintage, 2006 (2005).

Henry Perowne is een neurochirurg in Londen. Op de dag van een grote demonstratie tegen de oorlog in Irak — 15 februari 2003 — bezoekt hij zijn demente moeder, speelt hij squash tegen een collega, en krijgt hij zijn dochter en zijn schoonvader te eten. Maar op diezelfde dag is er ook een indringer: een jongeman tegen wie hij aanbotst met zijn auto en die later op uiterst aggressieve manier verhaal komt halen: tijdens het etentje dringt hij binnen, slaat schoonvader op zijn neus en dwingt de dochter zich uit te kleden. Uiteindelijk lukt het Henry en zijn zoon om de indringer van de trap te gooien; hij krijgt daardoor hersenletsel en moet worden geopereerd. Door wie? Juist. Hoe is het om te leven aan het begin van de eenentwintigste eeuw, in een stad als Londen? Volgens McEwan bestaat dat gevoel uit de details: operaties, squash, koken, alles wordt met veel bijna specialistische omhaal beschreven. Dat is af en toe eenvoudigweg een beetje saai, maar dat deert de schrijver geloof ik niet.

Carlo Ruiz Zafón. Der Schatten des Windes. Frankfurt: Suhrkamp, 2005 (La sombra del viento, 2001)

De schaduw van de wind is misschien geen Da Vinci Code , maar een groot verkoopsucces is het wel. Volgens de Wikipedia is het werk van de schrijver al in dertig talen vertaald, en daarbij telt waarschijnlijk niet alleen deze eerste 'volwassen' roman maar ook het werk voor de jeugd, maar in verschillende boekwinkels heb ik grote stapels van het boek zien liggen. Ik kreeg het, in een Duitse vertaling, van een vriendin. De eerste honderd of tweehonderd pagina's vond ik ook prachtig. Een jongetje vindt in een geheimzinnig boekenpaleis in Barcelona een boek dat hem mateloos intrigeert. Dat boek blijkt geschreven te zijn door een schrijver van wie alle boeken door een duistere figuur worden opgekocht of gestolen om te worden verbrand. Dat alles zal het leven van het jongetje voor enige jaren volkomen beheersen, tot het komt tot een min of meer dramatische ontknoping. Het boek is wel erg lang, en het is ook wel heel erg een geconstrueerd verhaal, waarin allerlei draden geweven z

Ben Elton. The First Casualty. London: Black Swan, 2006 (2005).

Ben Elton schrijft ieder jaar een onderhoudend boek, en ik lees het als het in paperback verschijnt. Zo schreef ik hier al eerder over Past Mortem en Popcorn . Terwijl die vorige boeken allemaal behalve detectives vooral ook satires waren op eigenaardigheden van onze eigen maatschappij en onze eigen tijd, gaat dit boek over de Eerste Wereldoorlog. Een uiterst rechtlijnige politieman weigert voor Engeland te gaan vechten omdat hij de zin niet inziet van al het moorden dat er gebeurt op de slachtvelden. Hij wordt daarom in de gevangenis gegooid en merkt dat werkelijk iedereen hem veracht om zijn standpunt, ook de gevangenen en zelfs de andere politieke gevangenen. Omdat hij ook nog eens op een cel wordt geplaatst met mensen die hij vroeger zelf de gevangenis heeft ingeholpen, ziet het ernaar uit dat hij niet lang te leven heeft. Maar dan wordt hij door het leger uit de gevangenis ontvoerd: hij moet een politiek gevoelige moordzaak oplossen die zich in Frankrijk rondom een Britse officie

Remco Campert. Het satijnen hart. Amsterdam: De Bezige Bij, 2006.

Een oudere schilder kijkt terug op zijn leven. Hij is beroemd, maar hij schildert niet meer: waarom niet? Een reden is dat hij ooit verlaten is door een vrouw. Hoewel hij dat nooit heeft willen toegeven, hield hij van die vrouw. Hij dacht dat ze uit was op zijn geld en zijn roem, omdat ze zoveel mooier en knapper was, maar hij beseft nu dat hij van haar hield, en wat meer is: zij van hem. Maar nu is ze dood. Het thema van deze kleine roman is verwant aand at van een andere kleine roman die ik onlangs las — Everyman van Philip Roth , waarin ook een schilder (zij het niet zo'n succesvolle) terugkijkt op zijn leven en zijn liefdes. Merkwaardig hoe dat werkt, de tijdgeest, dit is een tijd van oude mannen. Het nodigt uit tot vergelijking: Campert is wat lichter van toon, daar kun je niet omheen. Neem het begin van dit boek: 'Mijn beste schilderij maakte ik toen ik tegen de zestig was,' zeg ik tegen mijn halfzusje Bettina, terwijl ze een washandje tussen mijn billen door haalt. D

José Saramago. De stad der zienden. Amsterdam: Meulenhoff, 2005.

Een vervolg! Een nobelprijswinnaar die een vervolg schrijft op een eerder boek dat een succes was! En nog een zeer sjacherijnig vervolg bovendien! In een hoofdstad — dezelfde stad die een rol speelde in Saramago's roman De stad der blinden , en veel meer komen we over die stad ook niet te weten — worden gemeenteraadsverkiezingen gehouden, en tot de schrik en verbazing van de regering stemt zeventig procent van de kiezers blanco. In aller ijl worden binnen een paar dagen nieuwe verkiezingen georganiseerd; nu stemt vijfentachtig procent van de kiezers blanco. Zoiets kan de regering natuurlijk niet over zijn kant laten gaan. We zien alles gebeuren vanuit de machthebbers, die niet kunnen begrijpen waarom de kiezers hun de democratische legitimatie ineens onthouden: alles ging toch goed? Er is een regeringspartij (de Partij van Rechts) en een oppositiepartij (de Partij van het Midden), en alle ministers zijn mannen van stavast. Ze kondigen de staat van beleg af, ze vertrekken uit de hoo

Philip Roth. Everyman. Londen: John Cape, 2006.

"Here, where men sit and hear each other groan; / Where palsy shakes a few, sad, last grey hairs; / Where youth grows pale, and spectre-thin, and dies; / Where but to think is to be full of sorrow ...' Wie zo'n sterk citaat van John Keats als motto van zijn boek durft te gebruiken, moet wel durven, als hij daarna ook nog een heel boek wil schrijven over oude lichamen. Want dat is Everyman : een boek over een oud lichaam, dat uit elkaar valt, dat misschien nog verlangt, dat toebehoort aan een man die in zijn leven enkele onvergeeflijke fouten heeft gemaakt -- tweemaal een vrouw met kinderen achter heeft gelaten -- en dat dan ook nog als een machine, als een lichaam, zonder het echt te willen . Een enorm melancholisch klein boek, ik heb eigenlijk zelden een boek gelezen dat zo duidelijk de ellende uiteenzet van het feit dat de mens, iedere mens, uiteindelijk een lichaam is dat sterft. Met een prachtig slot, een conversatie met een grafdelver die nauwgezet uiteenzet hoe hij d

J.J. Voskuil. Het Bureau. Hoorspelversie: http://www.hoorspelhetbureau.nl/

Voor ik op het Meertens Instituut ging werken had ik een deel van Het Bureau gelezen. Dat vond ik wel aardig, maar nu ook weer niet zo interessant dat ik ging verlangen naar de overige delen. Toen ik eenmaal zelf op het instituut ging werken, moest ik wel, en toen heb ik in een paar weken tijd alle overige delen achter elkaar gelezen. Naar het hoorspel moest ik natuurlijk ook luisteren, en daar heb ik helemaal in het begin ook al over geschreven . Het hoorspel is nu afgelopen, en ik het Het Bureau dus in zekere zin twee keer gelezen. Ik ben er van overtuigd dat alleen de laatste delen van het boek nooit een succes zouden zijn geweest: ze zijn eerst erg langdradig, met eindeloze verslagen van allerlei vergaderingen over ditjes en datjes en slaan daarna om in pure rancune, op een heel doorzichtige manier verpakt: naarmate het boek vordert beginnen steeds meer min of meer als sympathiek voorgestelde personages Maarten Koning uitvoerig te prijzen, en na zijn pensioen wordt hem herhaald

Arnon Grunberg. De techniek van het lijden. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar, 2005.

Arnon Grunberg is van alles -- een romanschrijver, een columnist, een interviewer, een provocateur -- maar een denker is hij geloof ik niet. Af en toe schrijft hij essays ( Monogaam , bijvoorbeeld) maar erg geslaagd vind ik die niet, in ieder geval niet als essay. Dat geldt ook voor dit boekje, dat twee lezingen bevat die Grunberg gaf als 'gastdocent' in Delft. Hij wilde daar de studenten onder andere kennis laten maken met het lijden en ze ook machines te laten maken die konden lijden of die konden doen lijden. Maar als je dat allemaal zo leest lijkt het allemaal vooral een kinderachtige grap, terwijl je tegelijk het gevoel hebt dat hij het helemaal niet als een grap bedoelt. Hij kan toch maar beter verhalen schrijven, vind ik. Overigens is dit boekje slechts voor een klein deel door Grunberg geschreven, hoe groot zijn naam ook op het omslag staat. De meeste tekst komt van de studenten, die de lijdensmachines beschrijven, alsmede het reisje naar Neurenberg dat ze in het kader

Hans Warren en Mario Molegraaf. Griekenland. Verhalen van een land. Amsterdam: Meulenhoff, 1985.

In de inleiding tot deze bundel verhalen en gedichten over allerlei streken in Griekenland citeert Hans Warren de dichter Yorgos Seferis: "...De Griekse taal, de mens, de zee... Bedenkt toch eens hoe verbazingwekkend het is dat we vanaf de tijd dat Homeros sprak tot op vandaag spreken, ademhalen en zingen met gebruik van dezelfde taal." En, zegt Warren dan 'Deze woorden kunnen Griekse schoolkinderen aansporen, wij kunnen er enkel jaloers op zijn.' Van die jaloezie is deze bloemlezing vervolgens doordrenkt: bijna alle fragmenten gaan eigenlijk alleen maar over het moderne Griekenland als een land waarin je de oudheid nog terug kunt vinden. De mensen lijken er nog op, de zee is er nog dezelfde, er liggen nog dezelfde stenen. In zijn inleiding heeft Warren dan verder nog wel wat bewondering voor de moderne folklore — het oude vrouwtje dat een takje baslicum afbreekt — maar verder komt de twintigste eeuw in het boek niet voor: er zijn geen oorlogen of burgeroorlogen of di

Frederik van Eeden. Van de koele Meren des Doods. Amsterdam-Sloterdijk: N.V. Wereldbibliotheek, 1935 (1900).

Nog nooit had ik deze klassieker uit de Nederlandse literatuur gelezen, en toen ik tot driekwart gevorderd was, dacht ik dat dit een schande was. En ik was blij: wat een prachtig, treurig boek had ik ontdekt! Mooier dan Portrait of a lady ! Als dit in een wereldtaal was uitgegeven, nou dan! Helaas heeft het boek ook nog een einde, en dat einde is dat van een bekeringsgeschiedenis van de Evangelische Omroep: een labiele vrouw heeft haar heil gezocht in drugs en ontrouw en ander duisters, maar vindt uiteindelijk de ware vrede bij Hem. Maar dat iemand die ernstig in de war is zich kan bekeren, maakt op mij weinig indruk. Bovendien maakt dat het hele boek uiteindelijk te zoet: de heldin sterft weliswaar jong, maar weinig indrukwekkend, aan een toevallige longontsteking. Terwijl ze natuurlijk die koele meren in had moeten stappen, en dan had moeten aanspoelen aan de voeten van een geliefde, ik noem maar wat!

Jan Blokker. Waar is de Tachtigjarige Oorlog gebleven? Amsterdam: De Harmonie, 2006.

Het voorwerk van Waar is de Tachtigjarige Oorlog gebleven? bevat een lijstje titels van boeken van Jan Blokker die eerder verschenen zijn bij uitgever De Harmonie. Het allereerste boek heette 'Ben ik eigenlijk wel links genoeg?' en dat zal toen het in de jaren zeventig (of zoiets) verscheen, vast ironisch bedoeld zijn maar tegelijkertijd kan ik me bij Jan Blokker niet aan de indruk onttrekken dat er bij hem ook iets in zit -- dat hij echt iemand is die zich zorgen maakt of hij zich wel voldoende conformeert. Dit boek -- eigenlijk een reisgidsje langs allerlei stadjes die een rol hebben gespeeld in de Tachtigjarige Oorlog -- is in ieder geval te lezen als een worsteling van iemand die niet durft te zeggen wat hij eigenlijk wil zeggen. Jan Blokker wil eigenlijk zwelgen in de Tachtigjarige Oorlog. Dat was de grote oorlog die ons Nederlanders onze identiteit heeft verschaft en wat zou het toch mooi zijn als er overal in het land nog herinneringen waren aan die strijd, en als de AN

Ingrid Brons en Annemarie Postma. Rembrandt in Leiden. Portret van een schildersjongen en zijn stad. Leiden: Kooyker, 2005.

Met schilderkunst heb ik niet veel op, maar eerder dit jaar las ik de bijlage die NRC Handelsblad wijdde aan Rembrandt -- en als die man de eerste 25 jaar van zijn leven in dezelfde stad heeft gewoond als waar ik nu woon, dan wil ik daar ook wel wat meer over weten. Helaas valt er niet zoveel te weten over die periode, als ik het allemaal goed zie is er -- behalve de vroege schilderijen die hij hier om de hoek maakte precies één bron: de twee pagina's die Constantijn Huygens in zijn autobiografie wijdde aan Rembrandt en aan diens leeftijdgenoot en medeschilder Jan Lievens. Aan die pagina's wordt in dit boekje dan ook zo vaak gerefereerd, dat het efficiënter was geweest om ze integraal op te nemen. Verder hebben de auteurs het boekje gevuld met wat er bekend was over de schilderkunst van die tijd en het Leiden van die tijd. Dat is alles bij elkaar overigens nog een best interessant verhaal. Nader tot Rembrandt ben ik niet gekomen, maar verveeld heb ik me ook niet.

Maro Douka. Fool's gold. Athens: Kedros Publishers, 2004 (1991) (? ?????? ???????, 1979).

Soms begin je op de verkeerde manier aan een boek; een boek van een buitenlandse schrijver bijvoorbeeld -- laten we zeggen, de eerste roman van de buiten Griekenland tamelijk onbekende schrijfster Maro Douka. Dat is een boek over de studentenjaren van een jongevrouw die even oud is als Douka, de studentenjaren die zich afspelen in de jaren van de dictatuur van de kolonels. Vooral omdat er in het begin wel heel veel personen rondlopen die nauwelijks een rol in het verhaal lijken te spelen en omdat het boek slechts een aantal jaar na de val van de kolonels verschenen is, dacht ik lange tijd dat het Douka's eigen herinneringen waren, waaraan ze een literair tintje had gegeven door haar hoofdpersoon een andere naam te geven. Ik vond het boek eerder interessant dan mooi: ik zag erin hoe de naoorloogste generatie in sommige opzichten - de veranderende seksuele moraal - op dezelfde manier aan het veranderen was als die in Parijs of Praag, terwijl ze tegelijkertijd met heel andere uiterlij

Sofka Zinovieff. Eurydice Street. A Place in Athens. London: Granta, 2004.

Een buitenlander die vertelt over haar wederwaardigheden: dat is een moeilijk genre. Al heel snel worden er allerlei op zich vrij onbelangrijke exotica opgedist — Nederlanders doen de gordijnen nooit dicht —, of clichés over het land in kwestie die misschien twintig jaar geleden nog golden — Nederlanders zijn tolerant — en zo voort. Sofka Zinovieff is in geen van die valkuilen getrapt. Ze was dan ook uitermate geschikt om een modern boek over de Grieken te schrijven. Zo heeft ze zelf geen eenduidige nationale achtergrond: haar vader was Russisch, haar moeder Brits. Zo kende ze Griekenland en het Grieks al heel goed: ze had er eerder een paar jaar gewoond en haar echtgenoot is Grieks, hoewel hij ook al zo'n wereldreiziger is. Bovendien is ze ook nog antropologe en dan precies een van de soort die dit soort boeken moet schrijven: ze observeert, en oordeelt niet echt. Wat je wilt weten, wordt uitgelegd, maar tegelijkertijd wordt er nergens overdreven over gedaan -- niet over de oudhei

Jorge Luis Borges. Labyrinths. Selected stories and other writings. London: Penguin, 2000 (1970).

Een tijdje geleden bezocht ik een tentoonstelling van René Magritte in het Mauritshuis. Had ik dat maar niet gedaan! Van te voren had ik het idee dat Magritte een schilder van ideeën was, maar na tien keer 'Ceci n'est pas un pomme', 'Ceci n'est pas un cigare', 'Ceci n'est pas un pomme' (nu wat kleiner dan de eerste keer), enz., overheerste de verveling. Borges is voor mij de Magritte van de literatuur. Je kent zijn werk eigenlijk al voordat je het ooit gelezen hebt: allerlei fantasieën over het leven en het lezen, en de manieren waarop die in elkaar vervlochten kunnen raken -- korte, ultrakorte schetsen. In de inleiding wordt ook nog eens uit de doeken gedaan dat het voor Borges allemaal een vlucht was uit de gruwelijke werkelijkheid van de verscheurde Europese cultuur na de Wereldoorlog. Maar eigenlijk hoef je die verhalen daar vervolgens niet meer voor te lezen — ze geven misschien wat intellectueel plezier, maar dan kun je eigenlijk ook maar beter

Gerard Reve. Het Boek Van Violet En Dood. Amsterdam: L.J. Veen, 1996.

Ik moest natuurlijk iets lezen om de oude meester te gedenken, die onlangs overleed. Bezorgde ouders , waarschijnlijk zijn beste boek, kon ik niet meer vinden, dus heb ik maar het boek genomen dat zijn beste boek had moeten zijn. Ik had het nog in de kast staan, heb het waarschijnlijk tien jaar gelezen, maar kon me dat nog nauwelijks herinneren. Een meesterwerk is het ook niet, over tien jaar kan ik het weer lezen zonder dat ik me veel herinner. Toch is het wel een mooi boek, en ook geloof ik wel een bijzonder boek in Reves oeuvre. Op de omslag staat dat dit 'zijn meest autobiografische roman' is, en dat is geloof ik waar. Er worden (soms maar heel kort) episoden in voor die Reve verder altijd vermeden heeft: zijn werk voor het verzet, zijn verblijf in een psychiatrische inrichting. Het wordt allemaal stekelig verteld, en natuurlijk doorschoten met grappen en erotische fantasieën, maar ondertussen staat er toch maar, in een achteloze aantekening: Ik zelf ontuchtig benaderd door

Micha Hamel. Alle enen opgeteld. Amsterdam/Antwerpen: Augustus, 2005 (2004).

Het gedicht dat het titelgedicht van deze bundel zou zijn, als het maar dezelfde titel had gehad als de bundel als geheel, staat helemaal achterin. Maar ik las het als eerste: Nullen en enen Ik kan poëzie waarderen. Wanneer ik een gedicht gelezen heb zet ik beneden aan de pagina ernstig een nul of een één. Bij twijfel cijfer ik per strofe. Hun gemiddelde wordt afgerond en eveneens onderaan genoteerd. Als ik de bundel uit heb, tel ik alle enen op en deel de uitkomst door het aantal gedichten. Ha! Dat beloofde wat: een vleugje ironie, iets vaag onbestemds — wat gaat de dichter nu eigenlijk doen met de uitkomst van zijn berekening? —, lef — wie durft zijn lezer zo uit te dagen aan het eind van de bundel een wetenschappelijk verantwoorde beoordeling te geven van het geheel? Dit zou wel eens een bundel kunnen worden met veel enen. Dat valt een beetje tegen. Er staan vooral veel stijloefeningen in de bundel, de dichter laat zo'n beetje zien wat hij allemaal kan, maar af en toe gaat dat t

Wilem Jan Otten. Specht en zoon. Amsterdam: G.A. van Oorschot, 2005 (2004).

In het zielenleven van een stuk canvas heb ik me tot nu toe niet erg verdiept, maar Willem Jan Otten heeft er voor gezorgd dat daar verandering in gekomen is. Hij laat Specht en zoon vertellen door een stuk linnen waarop een schilder een bijzondere voorstelling aan het maken is. De schilder maakt altijd portretten van rijke mensen, is zelfs de beroemdste portretschilder van de beroemdste mensen in het land, maar hij krijgt nu de opdracht de overleden geadopteerde zoon te schilderen van een welgestelde Rotterdamse baggerkoning. Dat het verhaal door een doek verteld wordt is veelzeggend. Het is een boek over kijken, net als veel werk van Otten (eerder las ik De wijde blik , Ons mankeert niets en Eindaugustuswind ) en het is ook een gekunsteld verhaal, dat op een aantal manieren vernuftig in elkaar steekt: er klinken van allerlei symbolen uit het Christendom in mee — het kruis, de Zoon, de Schepper — en tegelijkertijd wordt er met de moderne tijd gespeeld, of eigenlijk met de tijd van t

Arthur Japin. De grote wereld. Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, 2006.

Twee 'kleine mensen' trekken in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog rond de wereld - Amerika, Duitsland, Engeland - om te laten zien wat ze zijn - klein. Beschreven wordt het leven in het soort dorpjes voor kleine mensen dat toen de westerse wereld rondtrok, waarin de 'grote mensen' zich konden vergapen aan een bordkartonnen nagebouwde komische versie van hun eigen wereld. De twee kleine mensen in dit boek houden van elkaar en willen misschien wel aan die bordkartonnen wereld ontsnappen, maar uiteindelijk helpen waarschijnlijk juist hun kunstjes hen om te ontsnappen aan het lot dat hen wacht - wie het boekje leest, merkt dat in ieder geval een van hen joods is. Goedgeschreven novelles, die bestaan er in het Nederlands geloof ik niet zoveel, of misschien komt het wel doordat ik ze te weinig lees. Dit boekenweekgeschenk is in ieder geval wel een geslaagd exemplaar, al moet ik er ook wel bijzeggen dat het me niet heel veel doet: het zit goed in elkaar, de stijl is adequaa

Daniel Kehlmann. Die Vermessung der Welt. Hamburg: Rowohlt, 2006.

Twee Duitse geleerden aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, Alexander von Humboldt en Carl Friedrich Gauß en daar dan een roman over. Toch is dat boek enorm populair in Duitsland, en wat meer is: die populariteit is volkomen terecht. Het is alweer een tijdje geleden dat ik zo'n levendig en onbekommerd boek heb gelezen, vol met prachtige formuleringen, vol met rake observaties, en dan tussen neus en lippen door ook nog vol met gedachten. Het begin is al onovertroffen: Im September 1828 verließ der größte Mathematiker des Landes zum erstenmal seit Jahren seine Heimatstadt, um am Deutschen Naturforscherkongreß in Berlin teilzunehmen. Selbstverständlich wollte er nicht dorthin. Monatelang hatte er sich geweigert, aber Alexander von Humboldt war hartnäckig geblieben, bis er in einem Schwachen Moment und in der Hoffnung, der Tag käme nie, zugesagt hatte. Nun also versteckte sich Professor Gauß im Bett. Onmiddellijk begint het verhaal te wirrelen en warrelen

George Steiner. Tolstoy or Dostoyevsky. An essay in contrast. London/Boston: Faber and Faber, 1980 (1959).

Over dit boek heb ik in zekere zin vele jaren gedaan. Bijna vijftien jaar geleden overleed mijn grootvader, en onder andere omdat hij een bewonderaar was van Steiner (die hij op de televisie had gezien) haalde ik dit boek uit zijn erfenis. In 350 bladzijden zet Steiner twee werelden tegenover elkaar: die van Tolstoy en die van Dostojefski. Maar toen ik vijftien jaar geleden begon te lezen, merkte ik al snel dat het niet veel zin had om zoveel geleerdheid te verstouwen als je nog niets of bijna niets van beide schrijvers gelezen hebt. Inmiddels heb ik heel veel van Tolstoj gelezen — in ieder geval alle grote romans — en van Dostojefski toch in ieder geval De gebroeders Karamazov en wat kleiner werk, dus nu kon ik deze studie eindelijk voltooien. Ik begrijp wel waarom iemand een bewonderaar is van Steiner. Wat weet die man veel, wat heeft hij veel gezien in de boeken die hij gelezen heeft, en wat schrijft hij zelf elegant. Hoewel sommige van de tegenstellingen die Steiner signaleert nie

Martin Reints. De ballade van de winstwaarschuwing. Amsterdam: De Bezige Bij, 2005.

Ballade van de winstwaarschuwing klinkt naar ironie, maar ironisch is deze bundel niet. Het lange titelgedicht staat tweemaal in de bundel, eens als Ayler-variant en eens als Messiaen-variant. Dat klinkt gewichtig, maar dat is het niet. De dichter wil met deze bundel geloof ik laten zien wat voor werelden van gedachten zich afspelen in het hoofd van de man die, keurig in pak, bijvoorbeeld een winstwaarschuwing doet (of Koninginnedag becommentarieert voor de televisie). Zelfs bij zo'n man, zelfs in zo'n pak, rijzen er vragen als: zal ik een cello kopen of een motor met zijspan? Dat lijkt me een thematiek die je als schrijver goed kunt uitdiepen, en Martin Reints doet dat ook heel vaardig. Er staan opmerkelijke gedachten in de bundel. En toch word ik er niet echt door gegrepen: de vraag of een man in een pak een cello gaat kopen of een motor met zijspan, hoe goed geformuleerd ook, is uiteindelijk toch niet de vraag waar ik mee worstel.

Eric-Emmanuel Schmitt. Ma vie avec Mozart. Roman. Paris: Albin Michel, 2005

Ik dacht dat ik weleens een boek van Eric-Emmanuel Schmitt gelezen had, en dat ik dat wel een aardig boek vond. Ik wilde na het boek van Maarten 't Hart weleens een boek over Mozart lezen met wat meer structuur – en dit boek heeft als ondertitel 'roman'. Het lijkt erop dat het een autobiografische roman is: het beschrijft fragmenten uit het leven van een schrijver, die tijdens allerlei perioden van zijn leven als het ware verder geholpen wordt door de muziek van Mozart. Bovendien heeft het boek een aardige 'soundtrack': een cd met enkele stukken van Mozart en aanwijzingen in het boek wanneer je naar die stukken moet luisteren. Maar mijn hemel, wat een kitscherig en wat een stupide en wat een oppervlakkig boek is dit. Als je het niet meer zitten in je leven, omdat je vijftien bent, kikkert Mozart je weer op. En later leer je dat hij ook ernstige kanten heeft. En in zijn muziek klinkt de stem van God, jawel. Want we hebben allemaal veel ellende, meneer Schmitt heeft

Menno Wigman. De wereld bij avond. Rotterdam-Amsterdam: Poetry International/Prometheus, 2006.

Dit is nauwelijks een boek: tien gedichten slechts, ter gelegenheid van de gedichtendag, een paar weken geleden. Maar wat een gedichten! Sinds ik hier over zijn vorige bundel schreef, heb ik tijden niet meer aan Wigman gedacht, maar hij is toch wel een zeer begaafd dichter. Neem nu de eerste strofe van een gedicht dat 'Tiergarten' heet: Stof, roet, stormvuur. Het apenhuis in puin. Verbrande panters. Zebra's zonder huid. Diep onder rokend gruis hemelt een olifant, een hert hinkt weg en op het kerkdak hekst een condor rond. Een verbrande panter! (Hoe zie je dat ie verbrand is?) Een zebra zonder huid! (Hoe zie je dat ie een zebra is?) Al moet ik toegeven dat het hinkende hert en de heksende condor me dan weer wat minder doen. Ik hoop dat deze bundel de opmaat zal blijken van een grotere.

Maarten 't Hart. Mozart en de anderen. Amsterdam: Arbeiderspers, 2006.

De romanschrijver Maarten 't Hart eindigt zijn nieuwe boek over muziek met een autobiografisch verhaal, waarin hij vertelt hoe hij Bach uitvoerde in een kerkje in Warmond. Dat verhaal, en daarmee het boek, eindigt als volgt: Natuurlijk volgde een benauwende nasleep, verzoeken uit het hele land, tot aan Friesland en Groningen en Zeeuws-Vlaanderen toe, om mijn Bach-concert op gerenommeerde orgels te herhalen, en al die verzoeken sloeg ik af, want het feit dat ik een uur lang te Warmond niet door de mand was getuimeld, garandeerde geenszins dat dat elders niet zou gebeuren. En daarbij komt: er zijn zo veel voortreffelijke organisten in Nederland. Laat hen toch voor publiek op al die prachtige orgels Bach vertolken, en laat mij nu maar verder doorwerken aan mijn vissersroman over het Psalmenoproer te Maassluis in 1706, waarbij de blinde organist J.H. Bruyninghuizen op een avond in zijn eigen huis door woedende christenen - vissers, kuipers, haringpakkers en nettenboetsters - werd gemo

Albert Sánchez Piñol. Nachtlicht. Amsterdam: Cossee, 2005 (La pell freda, 2003).

Een jonge Ier zal na de onafhankelijkheid van Ierland een jaar als 'weerkundige' doorbrengen op een klein eiland in het Zuidpoolgebied. De enige andere levende ziel die hij er aantreft op de dag dat hij aankomt is een enigszins gestoorde vuurtorenwachter. De Ier gaat gezellig in zijn hut bij het strand zitten, maar 's nachts wordt hij belaagd door mansgrote kikkerachtige monsters die hem willen vermorzelen. Hij kan niet overleven dan wanneer hij intrekt in de vuurtoren, waar hij erachter komt dat de vuurtorenwachter met een vrouwtjesreuzenkikker naar bed gaat. Die vuurtorenwachter is trouwens een Oostenrijker die luistert naar de naam Battís Caffó. Toch wordt ook de vuurtoren steeds meer belaagd door duizenden van die reuzenkikkers. Nooit gedacht dat ik ooit een boek met een dergelijk verhaal zou lezen – ik die altijd te pas en te onpas verkondig dat ik niet van sprookjes houd. Maar dit heb ik in anderhalve avond verslonden: wat een wonderlijke schrijver van wie je alles a

Rouke van der Hoek. Bodemdaling. Gedichten. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2005

Ik was een tijdje lid van de Poëzieclub , en daarna was ik een tijdje (een jaar? twee jaar?) geen lid meer, waarschijnlijk omdat ik vergeten was de contributie te betalen. Nu ben ik weer lid geworden, en kreeg de eerste clubkeuze toegestuurd: deze bundel. Het is wel een aardig idee, zo'n club, met van die boeken die ze je ongevraagd toesturen. Uit mezelf zou ik Bodemdaling nooit gekocht hebben. Ik zou de bundel in de winkel in mijn hand genomen hebben, het eerste gedicht gelezen hebben, en hem daarna weer gedachteloos hebben teruggelegd om op zoek te gaan naar iets ander. (Hieronder staan de laatste regels uit een gedicht over oude ansichtkaarten, het hele gedicht is te vinden op Van der Hoeks eigen website Achterop karig beschreven. Groeten van … Gefeliciteerd. Via deze kernachtige communicatie vulde zich het beeld van ons land. Een land van zachte grijstinten en ordelijke lijnen. Een dichter die in zijn allerleerste gedicht de woorden 'kernachtige communicatie' gebruikt,

Jared Diamond. Collapse. How societies choose to fail or succeed. London: Penguin, 2006 (2005).

De samenlevingen van de Paaseilanden, van de Vikingen op Noorwegen en van de Maya's: allemaal zijn ze op een bepaald moment ten onder gegaan. Waarom? Volgens de Amerikaanse hoogleraar Aardrijkskunde Jared Diamond ligt er telkens min of meer hetzelfde pakket oorzaken aan te grondslag, zij het dat de relatieve bijdrage van ieder ingrediënt van keer tot keer kan verschillen: de mensen putten hun natuurlijke bronnen uit, bijvoorbeeld omdat ze dat gewend raken in relatieve gunstige tijden; er ontstaat een grotere of kleinere schommeling in het klimaat; er is onderlinge onenigheid of oorlog met buren; handels- of andere partners vallen weg. Diamonds boek bestaat allereerst uit een reeks ilustraties van deze 'theorie' uit het verleden; het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre dit echt een theorie is, omdat het moeilijk is om te bedenken wat voor factoren er nog meer een rol zouden kunnen spelen, als we er even vanuit gaan dat het onwaarschijnlijk is dat samenlevingen zomaar uit

Herman Koch. Eten met Emma. Amsterdam: Pandora, 2005 (2000).

Een man is ooit veelbelovend geweest en zelfs in Barcelona gaan wonen om daar een boek te schrijven 'zoals dat nog nooit in Nederland verschenen is'. Tot zijn schrik merkt hij elke jaren later dat een vriendin van hem (Emma, dus) veel beroemder wordt, met een boek over haar bezoek aan Barcelona, waarbij het haar ook nog eens niet eens echt om hem te doen bleek. Eten met Emma kocht ik als een pocket op een station omdat ik snel (snel! snel!) iets te lezen nodig had. Ik werd al snel meegesleurd door de aanstekelijke schrijfstijl: Voordat Emma Carvalho in mijn leven verscheen had ik het nooit zo op zogenaamde femmes fatales . Ik hield het liever bij iets gewoners. Iets gewoners liep ook niet zo gemakkelijk weg, redeneerde ik. In elk geval hoefde je niet voortdurend om je heen te kijken of er al weer een volgende kaper aan de horizon was opgedoken. Een kaper die de femme fatale van je af zou pakken — waarna deze voorgoed achter diezelfde horizon zou verdwijnen. Ik moet er wel bijz

Jean-Pierre Amette. La maîtresse de Brecht. Paris: Albin Michel, 2003.

In 1948 kwam Bertolt Brecht uit Amerika terug naar Duitsland -- of beter gezegd, naar de DDR. De autoriteiten waren blij met hem, maar tegelijkertijd vertrouwden ze die anarchist die zo lang in Hollywood had gewoond, niet helemaal. Een jonge actrice, die ook nog chantabel was omdat haar man en haar vader nazi's waren, krijgt de opdracht het met de dichter aan te leggen om hem zo te bespioneren. Volgens de achterflap is dit boek een 'méditation sur la vérité de l'art aux prises avec les mensonges politiques'. Dat suggereert dat het gaat over Brecht, maar eigenlijk is hij in dit boek niet meer dan een decorstuk die af en toe iets al dan niet dichterlijks zegt of zich aan het lichaam van het meisje vergrijpt. Maar zij is belangrijker, Maria, net als de Stasi-agent, Hans, die haar belangrijkste contact is. En het verhaal gaat volgens mij helemal niet over de waarheid van de kunst en/of de leugens van de politiek, maar over het volkomen onvermogen van mensen om elkaar te be

Mark Boog. De encyclopedie van de grote woorden. Gedichten. Amsterdam: Cossee, 2005.

Een boek schrijven dat De encyclopedie van de grote woorden heet, en dat drieënzestig gedichten bevat over zo'n beetje alle grote woorden die er zijn: dat zou de ambitie van een personage in een van Mark Boogs romans kunnen zijn. Maar de dichter heeft het zelf verwezenlijkt. Het is heel moeilijk om zo'n bundel onbevangen te lezen. Een gedicht waar in kleinkapitalen Liefde bovenstaat, of Kwaad, het , of Poëzie ! Ik probeerde af en toe net te doen alsof die titels er niet stonden, en dat hielp dan wel een tijdje, maar al snel werd mijn aandacht toch weer door die grote woorden afgeleid. Daar komt nog bij dat ook vormelijk de gedichten er de aandacht op vestigen dat ze gemaakt zijn. Bijna ieder gedicht heeft wel een duidelijk geconstrueerde strofenbouw (sommige bestaan bijvoorbeeld uit vier keer drie regels, anderen uit twee kwatrijnen en twee terzinen; er wordt overigens nergens echt gerijmd). Het draagt allemaal wel erg bij aan het gevoel een virtuoos vertoon van kunnen te zie

Martin Bril. Twee broers en een broodjeszaak. Amsterdam: Uitgeverij 521, 2003.

Martin Bril was een tijdje de 'opvolger van Simon Carmiggelt en Ischa Meijer' als Amsterdamse stadscolumnist van Het Parool . Ik heb geen idee of hij inmiddels alweer door iemand anders is opgevolgd. In dit boekje zijn stukjes verzameld over de broodjeszaak die om de hoek zat bij zijn kantoor, en de twee broers die de broodjeszaak dreven. Het zijn stukjes die echt in de traditie van vooral Carmiggelt staan, over Amsterdammers als toffe gosers die heus wel wat gezien hebben van de wereld maar toch ook gewoon zijn gebleven (al zegt de flaptekst: "Dat laatste is in de freakshow die Amsterdam is toch wel heel bijzonder"). Er is nog een manier waarop Bril in die traditie staat: het plezier van het schrijven. De zinnen en de alinea's zijn soms nogal kort, maar je merkt dat de auteur het fijn vindt om te kijken, en om zijn bevindingen te noteren: Een van de meest gefotografeerde en gefilmde vuilnisbelten ligt op de hoek van de Kerkstraat en de Leidsestraat recht tegenove