Posts

Posts uit 2011 tonen

Ad Zuiderent. We konden alle kanten op. Amsterdam: Querido, 2011.

Afbeelding
Ligt het aan mij, ligt het aan het klimaat in de vaderlandse dichtkunst, of ligt het aan de Poëzieclub? Alle mogelijkheden zijn open, maar ik houd het op de middelste mogelijkheid. De Poëzieclub werkt als een boekenclub: een paar keer per jaar sturen ze alle leden een recente dichtbundel die door een deskundige jury uitgekozen is. Dit is nu de tweede bundel in korte tijd die geschreven is door een zestiger en die terug lijkt te grijpen op klassiek vormen - klassiek in de zin van de oudheid. (De vorige was de bundel van Allard Schröder vorige maand.) Die zestigers, die waren in poeticis de generatie van de ironie: als her rijmde en als het metrisch was, dan was dat grappig. Daar is geen sprake van in We konden alle kanten op . Er wordt trouwens ook niet echt gerijmd en er worden geen sonnetten geschreven. Maar de meeste gedichten zijn wel metrisch, of kun je in ieder geval lezen met een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, en evenveel voeten in elk

Philip Roth. Zuckerman unbound. Audible, 2010 (1981)

Afbeelding
Zuckerman bound is al minstens het vijftiende boek van Philip Roth dat ik las. Dat is een beetle vreemd, gezien het feit dat Portnoy's complaint niet alleen nog steeds waarschijnlijk Roths beroemdste roman is, maar ook een roman waarop hij vaak teruggrijpt — en dat ik uitgerekend Portnoy's Complaint weinig boeiendvind, een enorme verongelukte scheldpartij op mensen die er ook niets aan kunnen doen door een personage met wie ik niet veel te maken heb. Zuckerman bound gaat over de jonge joodse schrijver Nathan Zuckerman, die zojuist een boek geschreven heeft dat Carmovsky heet en dat nogal lijkt op Portnoy's Complaint : een boek over een aan seks verslaafde New Arkse joodse jongeman en diens gecompliceerde relatie met zijn jeugd. En Zuckerman bound is prachtig. Wat heb ik te maken met de problemen van een Amerikaanse schrijver die ineens een uiterst succesvol boek geschreven heeft? Ik deel niet eens zijn mensenhaat en zijn wantrouwen. Roth slaagt er desalniettemi

Karl Popper. The open society and its enemies. Princeton UniversityPress, 1971.

Afbeelding
Boeken kun je om allerlei redenen lezen. Om de tijd te verdrijven. Om je blikveld te verbreden. Om ontroerd te raken. Maar het mooiste wat een boek kan bereiken is vast: dat het je wereld blijvend verandert. The open society is wat mij betreft zo'n boek. Met een heleboel was ik het bij voorbaat al eens - bijvoorbeeld met de gedachte dat wetenschappelijke theorieën nooit meer kunnen zijn dan voorlopige benaderingen van de werkelijkheid - maar dat ik het ermee eens was komt misschien door de heilzame invloed die Popper op mijn eigen leraren gehad heeft. Maar er waren ook een aantal punten waarop ik me door Popper heb laten overtuigen. Ik had bijvoorbeeld nog nooit eerder zo'n heldere uiteenzetting gelezen over waarom we wat er in de samenleving gebeurt, niet zonder meer kunt reduceren tot de psychologie van de individuele leden van die samenleving (net zo min als je per ze die psychologie kunt reduceren tot de neuronen van het individu). Een ander punt waarop ik me heb l

Rob Wilson en Rhena Branch. Cognitive Behavioural Therapy for Dummies. Sussex: John Wiley and Son, 2006.

Afbeelding
Wat is de mens toch een wonderlijk wezen. Hoe moet je gelukkig worden? Je moet gezond eten, voldoende bewegen, vrienden maken, creatief zijn, zorgen dat je huis aan kant is, jezelf doelen stellen die ambitieus én haalbaar zijn. En er moet genoeg te lachen zijn. Dat zijn enkele van de lessen van de cognitieve gedragstherapie, een populaire moderne psychologische therapievorm. Althans volgens het boek 'voor domoren' dat ik erover gelezen heb, of om nog preciezer te zijn: volgens de cheatsheet die er voorin zit. Ligt dat allemaal voor de hand? Natuurlijk. Is het moeilijk om te doen? Natuurlijk niet. Waarom is dan niet iedereen gelukkig, of in ieder geval gelukkiger? Dat is een van de raadsels van het menselijke bestaan. Ik heb mijn levenlang een grote afkeer gehad van psychologen — mensen die pretenderen dat ze de menselijke geest kunnen repareren alsof het een apparaatje is. Die weten dat er achter iedere neurose een problematische relatie met je ouders zit, en dat je daar

Graham Greene. The end of the affair. Random House, 2010 (1951).

Afbeelding
The end of the affair is doortrokken van nostalgie naar jaren die in bijna alle opzichten de erschrikkelijkste waren die Europa ooit heeft meegemaakt: de vroege jaren veertig. Je zal in die jaren maar verliefd zijn geweest op een getrouwd vrouw, je zal in die jaren maar een Londense getrouwde vrouw zijn geweest, verliefd op een ander en zoekend naar God. En je zal bij dat alles, man of vrouw, dan ook nog eens zo tekort schieten dat je wel liefde wil, maar deze niet echt kunt bereiken? Dat je als man een privé-detective achter je ex-minnares moet sturen, zogenaamd om haar man te helpen, maar eigenlijk omdat dit de enige manier is om haar te bereiken? Dat je als vrouw via een prediker van het atheïsme je achter God moet verschuilen omdat je de echte mannen niet aankunt? Op het internet staat een mooie psychologische analyse van het roman, door twee Nederlandse psychiaters (van wie er een ook Nederlands gestudeerd heeft). Ze maken vooral veel duidelijk over Sarah, de vrouw. Haar moe

Ramsey Nasr. Mijn nieuwe vaderland. Gedichten van crisis en angst. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011.

Afbeelding
Ramsey Nasr is sinds een paar jaar de Dichter des Vaderlands. Ik heb hem weleens voor horen dragen en af en toe een gedicht in de NRC gelezen, maar deze bundel was de eerste van hem waar ik me in verdiept heb. Hij blijkt in zijn titel vooral het stuk 'Vaderland' heel serieus te nemen. De vraag is of dat wel echt kan bestaan, een Dichter des Vaderlands. Toen Gerrit Komrij de waardigheid als eerste Nederlander bekleedde, in januari 2000, kon je de naam nog makkelijk als ironisch begrijpen: we leefden nog in een tijd van groot optimisme en een daarmee samenhangende distantie van kwesties als de nationale identiteit. Dat kan kennelijk inmiddels niet meer. Die nationale identiteit is inmiddels een van de belangrijkste zaken die er zijn, als je de moderne politici mag geloven. Het Vaderland is weer uiterst gewichtig geworden. Tegelijkertijd trekt dat Vaderland zich maar weinig aan van de dichters, bundels worden niet meer gekocht en tijdschriften worden afgeschaft. Omgekeerd lat

S.J. Watson. Voor ik ga slapen. Amsterdam: Anthos, 2011.

Afbeelding
Vertaling: Caecile de Hoog Ik heb geen principes als ik lees. Zojuist heb ik zojuist voor het eerst het label 'thriller' aangemaakt voor dit bericht op mijn weblog. Omdat ik al jarenlang nauwkeurig ieder boek dat ik uitgelezen heb hier beschrijf, kan ik toch wel concluderen dat ik zelden thrillers lees. Maar dat is niet omdat ik een principieel bezwaar heb tegen zulke boeken: ze interesseren me alleen kennelijk niet genoeg om er vaak naar één te grijpen. Met Voor ik ga slapen was dat om twee redenen anders. In de eerste plaats: het werd een paar weken geleden om niet helemaal duidelijke redenen (reclame? menslievendheid?) gratis aangeboden op de website van de NRC . In de tweede plaats gaat het over een onderwerp dat mij enorm interesseert: het geheugen. Het verhaal is voor een deel geïnspireerd door het lot van Clive Wearing, de Britse musicus die geen enkele herinnering meer opslaat en daardoor voortdurend het gevoel heeft dat hij nu net wakker geworden is en eindelij

Jeroen Brouwers. Mijn Vlaamse jaren. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1978.

Afbeelding
Deze week bestaat het Vlaamse tijdschrift Over taal vijftig jaar en ik ga daarom in Gent iets vertellen over hoe er in Nederland vijftig jaar lang naar de taal in Vlaanderen gekeken is. Ter voorbereiding daarop las ik Jeroen Brouwers. Dat viel niet mee. In de jaren zestig en zeventig bestond er nog geen internet. Wat moest men toen met de sentimenten die je nu overal in het commentaar-doosje onder willekeurig welk artikel kwijt kan? Men noemde die polemiek en publiceerde hem in kranten of bij De Arbeiderspers . Zowel schrijver als lezer kregen dan het prettige gevoel dat er iemand eens even flink de waarheid werd gezegd, zonder dat de aanleiding nu verder zo vreselijk belangrijk was. Bovendien: het was 'mooi' opgeschreven, en dus diende je ook nog een hoger cultureel doel met je leedvermaak. De eerste twee delen van Mijn Vlaamse jaren ('Groetjes uit Brussel' en 'Zonder trommels en trompetten') zijn nog saai, al bieden ze een aardig inkijkje in de geest va

Peter d'Hamecourt. Vladimir Poetin. Het koningsdrama. Schoorl: Conserve, 2011.

Afbeelding
Wie is de man toch die in Rusland nu al bijna twaalf jaar aan de macht is, en zich opmaakt om vandaag (met de verkiezingen voor de Doema) een nieuwe periode van nog eens twaalf jaar in te luiden die dan volgend jaar zou moeten beginnen? Wat drijft hem? Je weet het niet, en je komt er ook niet echt achter als je Peter d'Hamecourts informatieve boek Vladimir Poetin. Het koningsdrama leest. D'Hamecourt heeft, zonder overdrijving, geen goed woord over voor Poetin, maar eigenlijk ook niet heel veel slechte woorden. Ja, 'onbeschaafd' en 'meedogenloos', en vooral dat laatste is natuurlijk al erg genoeg voor de leider van een land. Verder duikt het beeld op van een man die weinig opheeft met het gedoe van democratie, die gemakkelijk is in de dagelijkse omgang, die van mooie kleren houdt. Maar wat drijft hem dan? Waarom wil hij zo graag zo absurd veel macht hebben? Ik krijg niet de indruk dat hij nu persoonlijk enorm bloeddorstig is - hij is toch vooral enigszins nie

Robert Alter. The Five Books of Moses. New York / London: W.H. Norton, 2004.

Afbeelding
Van de 'vijf boeken van Mozes' — het begin van de bijbel, de Pentateuch, de Torah — had ik alleen Genesis ooit helemaal gelezen. En dat dan meteen een paar keer, want Genesis, dat is voor mij het oude testament: vol wonderlijke verhalen over een tijd dat de gehele mensheid nog één familie is, die opgroeit in een wonderlijk verbond met een God die zij niet hebben uitgekozen maar die hen omgekeerd 'verkoren' heeft. De andere vier boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, had ik nooit helemaal uitgelezen: te taai, met al die regels, die eindeloze beschouwing over hoe het Tabernakel volgens God gemaakt moet worden en daarna hoe het door de Joden wordt gemaakt (precies zoals God zei dat het moest). Wel kocht ik een jaar of zes geleden via internet deze Amerikaanse vertaling, die toen net verschenen was, omdat hij me ideaal leek: gemaakt door een echte geleerde, iemand die uitstekend Hebreeuws lijkt te kennen en tegelijkertijd een letterkundige is. En dan nog hee

Giovanni Filocamo. Il matematico curioso. Milano: Kowalski, 2010

Afbeelding
Wiskundeboeken zijn zo te zien populair in Italië, de laatste jaren. Wat voor sociologische verklaring je daarvoor zou kunnen geven, ik weet het niet, althans ik kan van alles verzinnen dat perfect van toepassing zou zijn (in tijden waarin mensen politieke en maatschappelijke corruptie beginnen te voelen, krijgen ze een hang naar de zuiverheid van de wiskunde), maar zodra je zoiets empirisch gaat bekijken, zakken dat soort analyses meteen door hun hoeven: gaat publieke belangstelling voor wiskunde samen met maatschappelijke onrust? Nee. Zijn onrustige samenlevingen bijzonder gevoelig voor wiskunde? Ook niet. Ik heb zelf in ieder geval het afgelopen jaar enkele populair-wetenschappelijke boeken over wiskunde gelezen. Il matematico curioso , een boek van de jonge Italiaanse natuurkundige Giovanni Filocamo. Ik deed dat voor een deel ook om oneigenlijke redenen: ik wil mijn Italiaanse woordenschat wat vergroten en daarom wat meer Italiaanse boeken lezen over allerlei onderwerpen. Il m

Karl Popper. Unended Quest An Intellectual Autobiography. London: Routledge, 2009 (1992).

Afbeelding
Karl Popper was naar eigen zeggen op zeker moment 'de gelukkigste filosoof in Engeland die ik ken'. Dat geloof je als lezer van deze autobiografie graag, want het geluk van de filosofie spat van de pagina's af — bijvoorbeeld doordat Unended Quest als autobiografie totaal mislukt. Over Poppers vrouw komen we bijvoorbeeld weinig meer te weten dan dat ze zijn boeken overtypte; of ze kinderen hadden, weet je niet. Had hij vrienden, huisbazen, collega's? Je komt het niet te weten? Gaf hij weleens college, trad hij weleens in het openbaar op, ging hij weleens bij zijn moeder op visite? Wie dat soort dingen wil weten, kan in Unended Quest niet terecht. Hij probeert het wel, in de eerste bladzijden van het boek vertelt hij nog wel wat over zijn ouders, al is het niet veel. Maar al heel snel geeft hij het allemaal op en wijdt zich alleen nog maar aan zijn werk en zijn ideeën. Zelfs die behandelt hij trouwens niet autobiografisch; over de manier waarop ze tot stand kwamen of

Allard Schröder. Het meisje met de afstandsbediening. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011

Afbeelding
Er wordt een spelletje met ons gespeeld. Op het omslag van Het meisje met de afstandsbediening staat een tekst waarin onder andere staat: "Allard Schröder heeft een veelzijdig oeuvre op zijn naam staan, dat bestaat uit romans, novellen, verhalen, vertalingen en essays. [...] Schröders poëzie is tegelijk ernstig en vrolijk, maar altijd lyrisch geschreven in een breed scala van stijlen en thema's, die onder de soepele pen van de ervaren auteur tot een eenheid zijn gesmeed." Dat moet een parodie zijn, met die soepele pen van de ervaren auteur en dat tegelijk ernstig en vrolijk, maar altijd lyrisch . Dat kan een mens toch niet allemaal serieus menen, zoveel oubolligheid bij mekar, en dan tegelijk ook nog bij een gerenomeerde (om niet te zeggen: ervaren) literaire uitgever als De Bezige Bij werken? En dan het nawoord, waarin de dichter dingen zegt als 'In al die jaren dat ik proza en essays schreef, heb ik ook wel eens een gedicht gemaakt, meestal op momenten dat ik n

Pieter A.M. Seuren. Chomsky's Minimalism. Oxford: OUP, 2004.

Afbeelding
Noam Chomsky, dat weet iedereen, is al decennialang een centrale figuur in de taalwetenschap. In het bijzonder de leer van de zinsbouw, de syntaxis, heeft hij heel belangrijk gemaakt en nog steeds is het binnen die syntaxis zo dat iedereen naar Chomsky kijkt: sommigen vol bewondering en anderen vol afschuw, maar iedereen kijkt. Iemand die zo vol afschuw kijkt is Pieter Seuren, inmiddels alweer geruimte tijd emeritus hoogleraar in Nijmegen. In 2004 schreef hij een soort pamflet tegen Chomsky en de laatste versie van diens theorie, het zogenoemde minimalisme. Seuren laat geen spaan heel van dat minimalisme van Chomsky: de theorie zit volkomen onlogisch in elkaar, vanuit wetenschapsfilosofisch oogpunt bekeken is het een warboel, er bestaan geen feiten die deze theorie wel kan verklaren maar andere niet, terwijl omgekeerd andere theorieën wel allerlei feiten kunnen verklaren waar het minimalisme niets mee kan, enz. Maar bovenal is het boek een persoonlijke aanval op Chomsky: de man is

Lucebert. op mijn rug rust de wind. drie voordrachten uit 1949. Rimburg: Huis Clos, 2011

Afbeelding
Met mijn vriend W. heb ik het de afgelopen maanden veel over waanzin gehad. Een gek - een psychoot om precies te zijn? - ziet de wereld anders, maar wat betekent dat? Om te beginnen weet niemand wat de werkelijkheid is. Hoe langer en dieper je nadenkt over de eenvoudigste dingen – de tijd, de ruimte, de taal – hoe duidelijker het wordt dat we eigenlijk niets begrijpen en niets weten. Normaal zijn betekent volgens W.: je daarom vasthouden aan conventies. Je observeert de klok en de kalender en je pretendeert daarmee, ook voor jezelf, dat je daarmee weet wat tijd is, ja, deze zelfs onder controle hebt. Waanzin betekent dat je die conventies om wat voor reden dan ook verliest. Je spiegelt je gedachten niet meer aan die van anderen, je komt ineens los te staan, en komt in het moeras van de onzekerheid. Meteen beginnen gekken hun eigen zekerheden te creëren, die los staan van de conventionele: dat is de waanzin. De mystiek lijkt in deze visie veel op de waanzin: ook daar raak je los van

Quintus Horatius Flaccus. Verzamelde gedichten. Historische Uitgeverij, Groningen, 2003 (1e eeuw v. Chr.)

Afbeelding
Vertaling: Piet Schrijvers Wanneer kun je zeggen dat je het verzameld werk van een klassieke dichter uit hebt? Voor de meeste mensen is zoiets natuurlijk geen probleem - het wordt het ineens als je een weblog hebt waarin je iets opschrijft over boeken die je zojuist hebt uitgelezen. Het moment komt wat mij betreft in het geval van Horatius misschien wel nooit. Ooit heb ik hem geadopteerd als favoriete dichter, zonder eigenlijk veel van hem te weten. En jarenlang heb ik me beperkt tot wat waarschijnlijk allerwegen wel als de kern van zijn werk beschouwd wordt: de oden, waarvan ik heel veel flarden en sommige hele gedichten uit mijn hoofd ken. Maanden geleden besloot ik dat ik de rest van zijn werk nu ook eens systematisch door moest nemen en dus begon ik op bladzijde 1 van Piet Schrijvers' vertaling van de Verzamelde gedichten die ik al jaren in huis heb — de vertaling is van 2003, het zou me niet verbazen als bleek dat ik ze toen ook gekocht heb. Dat systematische heb ik niet

Arnon Grunberg. De mensendokter. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar, 2011.

Afbeelding
Ik meen een aantal dingen te begrijpen over Arnon Grunberg. Dat hij niet van cabaret houdt, bijvoorbeeld, daar kan ik me wel in verplaatsen. In zijn nieuwe boek De mensendokter , een verzameling stukjes uit Vrij Nederland waarin Grunberg (levens-)vragen beantwoordt van lezers. Ik houd ook niet zo van cabaret, en des te meer van Lieve Lita-achtige rubrieken. Hoewel het allebei vormen van moralisme zijn, staan ze haaks tegen elkaar. In het cabaret wordt een boodschap van een kant van de zaal de andere ingeslingerd, worden mensen belachelijk gemaakt en weten we met zijn allen in de zaal het gelukkig beter. In zo'n vragenrubriek worden mensen serieus tegemoet getreden, en wordt ieder zijn eigen probleem gegund. Een fijne Amerikaanse rubriek op internet is Since you asked in het tijdschrift Salon . In Nederland bestaat wel veel cabaret, maar zijn er maar weinig van dit soort rubrieken. Als Grunberg een brief krijgt waarin staat "Mensendokter, ik voel me goed met mijn vrouw en

David Foster Wallace. Consider the lobster. New York: Little, Brown and Co

Afbeelding
Wat moeten we nu toch met die vreselijke ironie van ons? Dat was de grote vraag van tien jaar geleden en David Foster Wallace is aan het uitgroeien tot het icoon van die vraag. Bijna alle essays in dit boek gaan, als je ze op een bepaalde manier, over die vraag. Wie ze leest, krijgt een gevoel over hoe anders alles geworden is. Het begint met een verhaal over de porno-industrie. In het jaar 1998 bezocht Wallace de uitreiking van de 'porno-Oscars', een grootschalig evenement dat georganiseerd wordt, of werd, door een tijdschrift voor videotheken. Het essay is denk ik niet voor niets aan het begin van de bundel geplaatst — het is het meest ironische. De schrijver noemt zich consequent 'your correspondents' (het meervoud begrijp ik niet) en blijft ook verder duidelijk op afstand in deze groteske wereld van bizarre sterren en hun al even bizarre bewonderaars. In 2011, bijna vijftien jaar later, leest het allemaal als een tijdsdocument: niet alleen door die toon die Walla

Peter Buwalda. Bonita avenue. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011 (2010).

Afbeelding
Het boek Bonita avenue is op de achtergrond van mijn leven al een jaar aanwezig. Ik zag het al snel in de boekwinkel liggen en zag er af en toe iemand mee in de trein zitten; eergisteren zat ik nog in het vliegtuig naast een dame op leeftijd die er aandachtig in las. Na verschijnen waren er berichten in de krant over een geheimzinnige persoon die in boekwinkels exemplaren van het boek vernietigde en daar later zijn excuses voor aanbood. Inmiddels is het boek genomineerd of genomineerd geweest voor allerlei literaire prijzen en het heeft er daar geloof ik ook een paar van gekregen. Toen het boek de tzum-prijs won, voor de mooiste zin van het jaar, ging ik door de bocht en downloadde het boek van de website van boekwinkel Athenaeum — de beste internet-boekwinkel van Nederland. Dat die tzum-prijs nogal willekeurig wordt uitgereikt, blijkt uit dit boek. De zin die men heeft uitgekozen spreekt weliswaar tot de verbeelding: Hij was verpieterd op de kamer die hij huurde bij zijn oudtant

Oscar Wilde. De Profundis. Gutenberg, 2007 (1905),

Afbeelding
Nadat ik eergisteren A picture of Dorian Gray herlezen had, zag ik gisteren opnieuw de biografische film Wilde met onder meer Stephen Fry. En naar aanleiding daarvan herlas ik nu De Profundis , de lange brief die Wilde in de gevangenis aan zijn geliefde, Lord Alfred Douglas ('Bosie'), schreef. Die brief las ik, net als Dorian Gray , toen ik een jaar of zeventien was, en nog de illusie kon hebben dat ik zelf een soort Dorian Gray was. Ik herinnerde me van De Profundis , dat ik waarschijnlijk las in de vertaling van Gerrit Komrij, vooral de bittere verwijten aan het adres van Bosie, over hoe onredelijk die jongen was, hoe hij toch door Oscar Wilde dagenlang verzorgd was toen hij griep had, maar vervolgens was gaan feesten toen Oscar zelf ziek was, enz. Ik was zeventien en hield wel van wat emotioneel drama, dat in mijn eigen leven ook wel aanwezig was, al draaide er niemand de bak in. Het gedeelte van de brief aan Bosie ontbreekt in de editie van De Profundis die op Guten

Oscar Wilde. The Picture of Dorian Gray. Feedbooks, 2009 (1890).

Afbeelding
Er bestaan weinig romans waarvan het voorwoord zo integraal deel uitmaakt als The Picture of Dorian Gray . Naar verluidt voegde Oscar Wilde dat voorwoord pas toe in een tweede, enigszins gekuiste editie, om een antwoord te geven op critici die de schrijver verweten een immoreel boek geschreven te hebben: "There is no such thing as a moral or an immoral book. Books are well written, or badly written." Het is moeilijk te geloven, omdat Dorian Gray zelf onder veel meer gaat over moraal en kunst. Dorian krijgt van zijn kwade genius Henry een zeer immoreel boek en het is dit immorele boek dat hem op het slechte pad laat gaan. Volgens het verhaal kan een boek iemand dus moreel corrumperen, maar dat verhaal wordt pas een roman om decennialang over na te denken doordat diezelfde boodschap in een voorwoord heftig wordt bestreden. Het schept helemaal geen duidelijkheid, dat voorwoord, of beter gezegd, het creëert enorme verwarring en schept daardoor duidelijkheid: "Vice and vi

Leo Vroman. Nee, nog niet dood. Amsterdam: Querido, 2008.

Afbeelding
Nee, Leo Vroman is al wel oud – hij is geboren in 1915 – maar hij is gelukkig nog lang niet dood, maar leeft, en tekent en schrijft, en stuurt af en toe levensberichten uit, zoals Nee, nog niet dood , deze bundel gedichten, van 2008 alweer (toen Vroman nog veel jonger was). Daar knapt een mens van op, zeker zo'n jonkie als ik, meer dan vijftig jaar jonger dan ik. Alleen al van dat feit, dat ik dat kan zeggen, dat er iemand is die ruim vijftig jaar ouder is, word ik vrolijker. Het is helemaal niet altijd optimistische poëzie, in tegendeel, er zijn wel veel gedichten waarin een oude dichter aan het woord is, die af en toe moe is en weemoedig: Ik zie in mij de dood van mijn eigen poëzie min of meer als die van mij zelf in het groot. Al dat rijm, al die coupletten, wat hinderen ze mij zolang ik ze niet opzij of op sterk water kan zetten. En toch, en toch en toch ontwaar ik het wee van de wetten die mijn lichaam zich zelf heeft gesteld als waren zij altijd nog die van mijn manke

Bas Heijne. Moeten we van elkaar houden? Het populisme ontleed. Amsterdam: De Bezige Bij, 2011.

Afbeelding
Toen Bas Heijne een kleine jongen was, keek hij weleens naar de filmpjes die zijn vader tijdens de vakantie gemaakt heeft. Zijn herinneringen aan die vakantie zijn vermengd geraakt met zijn herinneringen aan die filmavondjes, de twee dingen zijn niet of nauwelijks nog uit elkaar te houden. Dat is voor generatiegenoten van Heijne — en ik ben maar een paar jaar jonger — een herkenbaar verhaal, ik herinner me mijn meeste jeugdvakanties ook nog doordat ik ze op een projectiescherm in de huiskamer voorbij heb zien flakkeren. Maar wat heeft die herinnering precies met het populisme me te maken, het eigenlijke onderwerp van dit essay? Dat is maar moeilijk te achterhalen. De kern van het heftige politieke debat dat we de afgelopen jaren in Nederland, en elders in Europa hebben tussen de 'gevestigde' politiek en het 'populisme' is volgens Heijne terug te voeren op iets veel ouders en diepers: een al eeuwenlange strijd tussen twee dochterstromingen van de Franse revolutie, de

Gary Hayden and Michael Picard. Ce livre n'existe pas. Paradoxes, énigmes mathématiques et énigmes philosophiques. Paris: Marabout, 2009.

Afbeelding
Hier is een voorstel. Ik gooi een muntje op. Als kop de eerste keer bovenkomt, krijgt u een euro en is het spel afgelopen. Bij munt gaan we nog een keer door. Als kop de tweede keer bovenkomt, krijgt u twee euro en is het spel opgehouden; bij munt blijven we doorgaan. Als kop de derde keer bovenkomt krijgt u vier euro; bij kop de vierde keer krijgt u acht euro, enzovoort. Hoeveel zou u willen inzetten? Honderd euro? Volgens een bepaalde berekening zou het verstandig zijn om een willekeurig hoog bedrag in te zetten. Er is immers geen limiet aan hoeveel er te winnen is met dit spel. Toch voelt het op de een of andere manier niet juist; weinig mensen zullen bereid zijn om inderdaad, zeg, honderd euro in te zetten voor een spel waar ze vijftig procent kans hebben om slechts één euro te winnen (en als ik het goed zie niet meer dan een procent om het hele bedrag terug te winnen) -- ook al zijn er dan ook heel kleine kansen om duizelingwekkende bedragen te winnen die wiskundig gezien de kan

Matthew Battles. Library. An unquiet history. New York: Vintage, 2004 (2003).

Afbeelding
Dat het boek aan zijn einde is, las ik onlangs in een essay van Gerrit Komrij, kun je aflezen aan het feit dat er zoveel boeken verschijnen over boeken: romans van De naam van de roos tot De schaduw van de wind , de boeken van Alberto Manguel , enzovoort. Hoewel het een beetje paradoxaal is - boeken die de winkel uitvliegen omdat het boek verdwijnt - zit er toch wel iets in de analyse: de status van het boek is heel snel aan het veranderen en als iets verandert beginnen mensen erover na te denken. Neem mij nu. Ik schrijf dit weblog over 'boeken' die ik gelezen heb. Een los essay als dat van Komrij, een tijdschriftartikel of een serie artikelen in de krant, bespreek ik niet. Het moet gaan om een 'zelfstandige publicatie' zoals de bibliografen dat noemen. Tegelijkertijd lees ik steeds meer van die boeken van mijn e-reader en daar zitten soms ook tamelijk dunne boekjes bij. Het idee van een zelfstandige publicatie wordt door het internet natuurlijk belachelijk gemaakt,

Woody Allen. Without Feathers. Audible.com, 2010 (1975).

Afbeelding
Het is dat ik Woody Allens films zo graag bekijk - dit weekeinde heb ik nog in een nauwelijks bezet heel klein Parijs' filmzaaltje Midnight in Paris gezien. Het is dat ik dit boek nu eenmaal als luisterboek gekocht heb en er toch al naar het luisteren was, en er bovendien bij dit luisterboek nog vier andere boeken van Allen werden meegeleverd, zodat ik dus nog wat te gaan heb. Misschien speelde ook nog een rol dat Wikipedia meldt dat dit een van Allens beroemdste boeken is. Maar anders had ik Without Feathers nooit helemaal afgeluisterd. Waar ligt het aan? Ik houd normaal gesproken wel van het soort absurdisme dat Allen hier bedrijft. Ik ben er ook niet per se op tegen dat in verhalen hogere en lagere cultuur door elkaar worden gehaald. (Een van de verhalen gaat over een privé-detective die een bijzonder soort hoertjes op het spoor komt: jonge vrouwen die voor geld een intellectueel gesprek met je aangaan. Zijn droom: "Twee meisjes die Noam Chomsky uitleggen.") Daar

P.F. Thomèse. De weldoener. Amsterdam: Contact, 2010.

Afbeelding
Een van de prettigste dingen die je kunnen overkomen in een lezend leven is dit: je begint een boek vol scepsis, omdat die schrijver natuurlijk niks kan zijn, waarom zou je dat nou lezen, wat moet je ermee; en dan ineens ontdek je dat het een goed boek is dat je leest, een boek waar je nog lang over na kan denken, en dat je kijk op de wereld toch weer een beetje veranderd heeft. Zoiets overkomt je natuurlijk niet vaak, zeker niet als je volwassen bent. Want waarom zou je boeken gaan lezen waar je sceptisch over bent? Alsof er op de wereld niet genoeg te lezen is dat je graag eens zou willen lezen of herlezen. Alleen om die ervaring van verrast te worden hoef je het ook niet te doen — want meestal word je nu eenmaal niet verrast. Nou, het overkwam me weer eens. Ik had de twee recentste boeken van P.F. Thomèse gekocht als e-boeken. Eerder had ik nooit iets van hem gelezen, mijn voordeel was dat hij hopeloos saai zou zijn; maar Thomèse is de komende periode gastschrijver van de Leidse

George Steiner. Death of tragedy. London: Faber and Faber, 2010 (1960)

Afbeelding
Zou de tragedie dood zijn? George Steiner dacht vijftig jaar geleden van wel. In een essay van boeklengte legde hij uit wat de oorzaken volgens hem waren. Het publiek was er niet meer: sinds de productie van boeken goedkoop geworden was, las men liever thuis een roman. De poëzie had haar kracht verloren, en in proza kun je geen tragedies schrijven omdat deze een lichte kunstmatigheid, een verhevenheid, nodig hebben. Het moderne publiek mist een common ground, een verzameling gedeelde verhalen, zoals de Griekse mythen. Maar bovenal: de moderne mens gelooft niet echt meer in een verkeerde afloop. Het christendom, de romantiek, het marxisme, allemaal propageren ze dat het nog weleens goed af zal lopen. In zo'n hopeloos optimistisch klimaat gedijt geen romanschrijver. Zou het? Hoe het vijftig jaar geleden was, weet ik niet, maar inmiddels is de techniek alweer zo ver dat er meer tv gekeken wordt dan in romans gelezen. Toch zijn er geloof ik weinig tragedies op de tv te zien, stukken

William Shakespeare. The Tempest. London: BBC, 1980 (1610-1611)

Afbeelding
Wat is tijdloosheid van een kunstwerk? The Tempest is vierhonderd jaar geleden. Je kunt toch niet in gemoede volhouden dat het "ook gisteren" geschreven had kunnen zijn, en ik geloof ook niet dat een schrijver die zoiets nu zou produceren, succes zou hebben. (In ieder geval zouden dan van allerlei stijlmiddelen die hij gebruikt, uitgebreide analyses gemaakt worden. En bij het grote publiek zou hij zeker geen succes hebben.) Aan die definities van tijdloosheid voldoet Shakespeare dus in ieder geval niet. Maar aan de andere kant kan het stuk je nog steeds een prettige middag geven. Datzelfde geldt trouwens voor de uitvoering die ik heb gezien: hij stamt uit 1980 en dat kun je ook wel zien (de 'magische effecten' van de geest Ariel die uit het niets verdwijnt en verschijnt zijn een beetje potsierlijk, de haardracht van sommige figuren is niet helemaal geloofwaardig), maar dat stoort uiteindelijk niet. Ik geloof trouwens dat iedere voorstelling van The Tempest waarbij d

Giuseppina Tripodi. La lezione di Rita Levi-Montalcini. Rizzoli, 2011.

Afbeelding
Rita Levi-Montalcini is een legende: ze won in 1986 de Nobelprijs voor de geneeskunde, ze is nog steeds actief als (levenslang) senator in Italië, en laat haar 102-jarige stem daar ook nog geregeld luid en duidelijk horen in het publieke debat. Ze zet zich in voor de goede zaak, en een paar jaar geleden heeft ze een stichting opgezet om vrouwen in de Derde Wereld (met name in Afrika) te helpen zichzelf te ontwikkelen. Ze is, kortom, een voorbeeld van hoe een intellectueel zou moeten zijn: intelligent en betrokken op de wereld. Sinds veertig jaar heeft Levi-Montalcini een persoonlijk assistente, Giuseppina Tripodi. Deze heeft nu een boek over haar baas geschreven, en het is met gemak het bizarste boek dat ik de afgelopen tijd gelezen heb. Dat komt doordat Tripodi zo'n eigenaardige relatie met haar baas heeft, zo'n grenzeloze bewondering, en doordat er kennelijk bij de toch vooraanstaande uitgeverij Rizzoli zo'n behoefte was aan een boek dat men bereid was het 'essay&#