in 't torentje
torent hoog
neerlands kok
zijn recepten
niet altijd verteerbaar
zijn kwartje
van eeuwige duur
gelijk Gods woord
(De rillingen lopen je al over de rug als je het overtikt.) Het mooiste (van K. Michel):
Ook de vissen
Zou je de hofvijver overeind zetten
rechtstandig als een majestueuze wand van water
om het licht de diepte te laten doorstralen
om de stad een doorzichtige spiegel te biedeneen oudgouden glans zou over de huizen strijken
en iemand roept als eerste 'kijk' en wijst
toeterend komt het hele verkeer tot stilstand
abrupt worden alle vergaderingen opgeschort
en de straten vullen zich met ogen en geroezemoes(...)
En eindelijk kunnen de hofvissen ook eens
over de schubbenhuid van de daken uitkijken
naar de glinsterende torens en ijspaleizen
de bomen bij de duinen, het gele strandzand'kijk' stoten de vissen elkaar aan 'dat zilvergrijze
dat schitterende schuimende, woelende weidse
dat zich daar uitstrekt tot aan de einder en verder
dat is nou de zee, ja dat daar is de zee'
De Boer: woordspelig, flauw. Michel: speels, pittig. Doordat ze allemaal in opdracht over hetzelfde thema schreven, wordt je uitgenodigd tot dit soort vergelijkingen. Ook met de schilders trouwens: zo valt het op dat er meer gedicht wordt over de vissen, dan geschilderd. Logisch: de dichters kijken makkelijker onder de oppervlakte. Maar hoe komt het dat de haringkar in meerdere gedichten opduikt, maar op geen enkel schilderij?
Reacties