Jacob van Maerlant. Der Naturen Bloeme. Uit het Middelnederlands vertaald door Ingrid Biesheuvel, 2024
Er is af en toe discussie over de vraag of je oude Nederlandse teksten wel moet ‘hertalen’, omzetten naar modern Nederlands. Als er nu één Nederlandse schrijver is, van wie we zeker weten dat hij hertaling zou hebben toegejuicht, is het Jacob van Maerlant. Want als hij iets wilde met zijn werk, en in het bijzonder met Der Naturen Bloeme (‘Het mooiste van de natuur’) was het: toegankelijk zijn.
Al in het begin zegt hij, in de hertaling van Ingrid Biesheuvel,
Want nooit eerder hebben schrijvers van boeken geprobeerd in onze eigen taal iets te vertellen over de talloze verschillende schepselen der Natuur die nu in dit boek een plaatsen hebben gevonden.
De eerste wetenschapscommunicator in het Nederlands was hij, iemand die met dit boek een groot compendium heeft willen maken van wat we allemaal weten over zoogdieren, vogels, reptielen, insecten, bomen, kruiden, stenen – honderden soorten noemt hij en steeds vertelt hij hoe de dieren eruit zien en hoe ze zich gedragen, hoe ze smaken of dat we uit hun manier van in de wereld zijn een wijze les voor onszelf kunnen trekken. Dat alles in de volkstaal én op rijm.
Bovendien maakt hij geregeld opmerkingen waaruit blijkt dat hij nadacht over de behoeften van zijn publiek: dat wilde vanzelfsprekend leren over hoe de wereld in elkaar zit, maar ze willen ook af en toe geamuseerd worden met een mooi verhaal of een wijze les, en bovendien willen ze niet overvoerd geraken. Aan het eind van zijn hoofdstuk over vogels schrijft hij bijvoorbeeld:
Ik heb niet alles tot in de kleinste details verteld; dat zou te lang en te moeilijk worden. Ik heb het kort gehouden maar het is wel allemaal waar.
Dit lijken me de drie principes waaraan Van Maerlant zich heeft gehouden: niet te lang, niet te ingewikkeld, wel waar.
Over wat waarheid is volgens Van Maerlant kom je ook veel te weten. In haar inleiding schrijft Biesheuvel dat ze Natuur steeds met een hoofdletter schrijft, omdat ze denkt dat Van Maerlant zelf ook zou hebben gedaan als hij een verschil tussen hoofd- en kleine letters had gemaakt. Ze licht dit verder niet toe, maar volgens mij maken passages zoals deze duidelijk wat ze bedoelt:
De vitis is de wingerd, een nuttige en waardevolle boom, maar met zulk zwak en teer hout dat hij zijn eigen takken niet kan dragen. Daarom heeft de Natuur deze boom een soort dunne dunne bandjes gegeven waarmee hij zich stevig kan vasthouden om omhoog te klimmen.
De Natuur is hier dus bijna een Griekse godin, een kracht die hoofdschuddend het geworstel van de wingerd gadeslaat en dan besluit in te grijpen met wat dunne bandjes. Je kunt er trouwens ook een vorm van pre-evolutionair denken in zien – vervang het woord Natuur maa door evolutie, al dan niet met hoofdletters.
Er zijn ook vragen genoeg. Opvallend vind ik bijvoorbeeld dat de koe helemaal niet door Van Maerlant behandeld wordt, net zo min als bijvoorbeeld het gras. De os en de stier en de buffel worden wel allemaal behandeld. Ik heb geen literatuur kunnen vinden die zulke omissies verklaart – in Van Maerlants voorbeeld De naturae rerum van Thomas van Cantimpré komt de vacca ook niet voor, maar Van Maerlant vulde die bron ook af en toe aan. In zijn Maerlants wereld wijst Van Oostrom er alleen op dat Van Maerlant erg op het nuttige was gericht, en dat daarom alle vlinders het moesten doen met een beschrijving onder de verzamelnaam papilio. Ook als het gaat om planten, gaat het vooral om planten die specerijen of vruchten leveren, en dat verklaart misschien waarom er niets wordt gezegd over het gras. Maar de koe is in het mensenleven altijd nuttig geweest – voor Van Maerlant was eetbaarheid een belangrijk onderdeel van het nut. Hoezo heeft hij dit beest dan overgeslagen?
Interessant vind ik ook dat Van Maerlant steeds zijn best doet het Nederlandse woord te vinden voor de natuurverschijnselen die hij beschrijft. Hij behandelt ze alfabetisch volgens de Latijnse naam – zonder Latijnse naam bestond je niet –, maar hij heeft duidelijk ook steeds nagedacht over hoe zijn publiek en hijzelf die dieren zouden noemen. Hij wist dat niet altijd zeker (‘de psittacus lijkt mij de papegaai’) en precies dat brengt hem over al die eeuwen heen dichterbij, de middeleeuwse geleerde, kauwend op zijn pen, terwijl hij probeert logisch te redeneren welk dier er bedoeld kon zijn. Hij was immers de eerste die in het Diets de hele natuur beschreef! Althans, zolang het niet te saai en ingewikkeld werd.
Wat is het mooi dat we deze klassieker uit onze non-fictieliteratuur nu in verzorgd en vlot modern Nederlands ter beschikking hebben. En dat in een door Walburg Pers prachtig verzorgde uitgave, met illustraties bij alle soorten die in het oorspronkelijke manuscript geïllustreerd werden.
Dit stukje verscheen eerder op Neerlandistiek
Reacties