Thomas Paul Bonfiglio. Linguistics and Psychoanalysis. A New Perspective on Language Processing and Evolution. Routledge, 2023
De psychoanalyse is in wezen een taaltheorie. Ze vertelt ons iets fundamenteels over de mens en haar relatie tot de taal, namelijk dat we uiteindelijk toegang tot de diepste lagen van de mens hebben als we de taal maar serieus nemen. De psychoanalyticus luistert aandachtig naar de patiënt en haalt uit de taal allerlei dingen die er onbewust ingestopt zijn. Dit veronderstelt uiteraard dat dergelijke onbewuste betekenissen inderdaad bestaan en dat bijvoorbeeld versprekingen inzicht kunnen bieden in het onderbewuste, inclusief de verlangens en angsten die daarin schuilgaan.
We moeten het begrip ’taal’ dan wel wat ruimer nemen dan normaliter gebeurt, laat de Amerikaanse taal- en letterkundige Thomas Paul Bonfiglio zien in zijn studie Linguistics and Psychoanalysis. Voor Freud was een droom bijvoorbeeld ook een vorm van taal: een gestructureerde boodschap met een eigen logica en betekenis.
Kritisch
De moderne taalkunde en de psychoanalyse staan mijlenver van elkaar af, en daar wil Bonfiglio verandering in brengen. De afstand wordt onder andere, lijkt mij, gecreëerd door de sowieso wat problematische relatie die de psychoanalyse heeft met de empirische wetenschap – taalkundigen zijn nu eenmaal in doorsnee geobsedeerd door de wens wetenschappelijk te zijn, hoe verschillend de opvattingen ook zijn over wat precies de criteria zijn voor wetenschappelijkheid. Maar dat is natuurlijk geen goede grond.
Bonfiglio laat een paar interessante voorbeelden zien waar de huidige taalwetenschap volgens hem zaken laat liggen. Een is die van de (‘freudiaanse’) versprekingen. Er is allerlei werk over dat soort versprekingen, maar dat is erg technisch, gericht op het mechaniek van welke klanken er precies met welke klanken worden omgewisseld. Over wat zo’n verspreking nu betekent, daarover bestaat geen taalkundig werk. Binnen de taalkunde bieden disciplines zoals semantiek en pragmatiek, in hun huidige vorm, weinig aanknopingspunten om dit te onderzoeken. De beroemde Amerikaanse taalkundige Charles F. Hockett was om deze reden kritisch op de taalkundige benadering van dergelijke verschijnselen.
Eigen werkelijkheid
Het is nog wel een beetje de vraag in hoeverre je als je telt nu echt iets opschiet met een freudiaanse analyse. Volgens Bonfiglio erkende Freud natuurlijk wel dat lang niet alle versprekingen per se een diepere grond hadden – hij wilde ons alleen wijzen op de waarde van zo’n analyse in voorkomende gevallen. Maar we weten inmiddels dat mensen zich voortdurend verspreken. Het valt ons alleen niet zo op omdat onze hersenen andermans fouten automatisch repareren. Alleen als je heel precies transcribeert, zie je de talloze foutjes. Als slechts een fractie daarvan freudiaans geïnterpreteerd kan worden, lijkt de bewijskracht voor een diepere verbinding met het onderbewuste toch wat beperkt.
Interessanter vind ik wat Bonfiglio schrijft over taalverwerking. Hij vestigt hierbij vooral de aandacht op het werk van de Zwitserse psycholoog Jean Piaget. Die hield zich bezig met aspecten van wat een kind doet waarmee de taalwetenschap ook weer niet zoveel raad weet: dat het leren van een taal gelijk opgaat met het stellen van grenzen tussen jezelf (‘ik’) en de werkelijkheid. Dat je moet leren om zaken in die werkelijkheid onderling af te bakenen. Dat je de geest van anderen moet inzien, en dat ieder kind uiteindelijk een gevoel ontwikkelt voor de relatie tussen de abstracte taal en de eigen werkelijkheid.
Verdrijven
Hoe brengen we een gedachte onder woorden? Wat is de relatie tussen wat ik denk en wat er hier op dit beeldscherm staat? Wat trilt er allemaal mee in de woorden die hier staan? Dat zijn vragen waarop de psychoanalytici een antwoord probeerden te formuleren terwijl ze voor de gemiddelde taalwetenschapper te ver staan van de eigen onderzoekspraktijk. Terwijl het natuurlijk vragen zijn die heel belangrijk zijn, willen we ooit iets begrijpen van de mens.
Helaas wordt Linguistics and Psychoanalysis enigszins ontsierd door allerlei polemische uitstapjes naar de moderne taalkunde en natuurlijk vooral naar Noam Chomsky. Vooral diens visie dat de ‘kern’ van de taal bestaat uit structuren die je heel precies wiskundig kunt beschrijven, moet het ontgelden. Inderdaad is Chomsky de anti-psychoanalyticus bij uitstek, iemand die zich altijd juist ver heeft gehouden van welke poging ‘betekenis’ te vatten dan ook. Zijn benadering plaatst taal volledig in het domein van abstracte systemen, wat haaks staat op het mensbeeld van de psychoanalyse.
Maar dat betekent niet dat zijn soort taalkunde ‘vergeet’ of ‘ontkent’ dat dit niveau van beschrijving bestaat. Omgekeerd heeft Bonfiglio geen enkel antwoord op de vraag waarom grammaticale structuren zijn zoals ze zijn of hoe pakweg het klanksysteem van willekeurig welke taal in elkaar zit. De beste benadering van taal lijkt mij er een te zijn die oog heeft voor al deze verschillende aspecten, zonder ze tegen elkaar uit te spelen. We moeten voorlopig accepteren dat deze benaderingen vaak incommensurabel zijn, maar dat betekent niet dat de ene de andere moet verdringen. Integendeel, ze kunnen elkaar juist aanvullen.
Dit stuk verscheen eerder op Neerlandistiek
Reacties