Andrea Vaccari. La fonetiko de Esperanto. Fonetika kaj Lingvistiko, 2024.
Over de woordenschat en de morfologie van zijn taal had Lejzer Ludwik Zamenhof goed nagedacht – en iets minder over de syntaxis en de fonologie. Maar over de articulatorische fonetiek, de precieze manier waarop je een b of een ĉ of een i of een j moest uitspreken zweeg hij. We weten dat een Franse p anders klinkt dan een Duitse: welke had Zamenhof op het oog aan het begin van pano (brood)?
Er waren verschillende oorzaken voor deze omissie in de planningsarbeid. Een ervan was zeker dat Zamenhof zoals bijna alle negentiende-eeuwers taal in de eerste plaats zag als schrijftaal. Terwijl hij de taal ontwikkelde had hij zeker niemand om mee te praten en ook de jaren erna zouden esperantisten internationaal vooral met elkaar corresponderen. Bovendien werd er over dit soort fonetische details in Zamenhofs tijd sowieso minder nagedacht.
Maar ook de taalbeschrijvers en -voorschrijvers na Zamenhof besteedden relatief weinig aandacht aan uitspraak. Het gevolg hiervan is dat er misschien wat minder duidelijke vastgelegde normen zijn. Tegelijkertijd is er volgens mij binnen de gemeenschap wel degelijk consensus over wie er 'normatieve' sprekers zijn. Ivo Lapenna (1909-1987) was bijvoorbeeld volgens velen een modelspreker:
De Italiaan Andrea Vaccari heeft nu een wonderlijk boekje geschreven, La fonetiko de Esperanto, waarin hij wil streven naar een 'neutrale uitspraak' van de taal. Dat is om te beginnen naïef: hoewel Vaccari beweert dat alle talen zo'n neutrale uitspraak hebben, weten we inmiddels dat zo'n neutrale uitspraak in de praktijk altijd de uitspraak is van een bepaalde elite. Het is nooit een kwestie van afspraken. Wanneer je dus tot een beschrijving van een neutrale uitspraak wil komen zou je de elite van de Esperanto-beweging moeten bestuderen. Zoals dus Lapenna.
De Italiaan Andrea Vaccari heeft nu een wonderlijk boekje geschreven, La fonetiko de Esperanto, waarin hij wil streven naar een 'neutrale uitspraak' van de taal. Dat is om te beginnen naïef: hoewel Vaccari beweert dat alle talen zo'n neutrale uitspraak hebben, weten we inmiddels dat zo'n neutrale uitspraak in de praktijk altijd de uitspraak is van een bepaalde elite. Het is nooit een kwestie van afspraken. Wanneer je dus tot een beschrijving van een neutrale uitspraak wil komen zou je de elite van de Esperanto-beweging moeten bestuderen. Zoals dus Lapenna.
Vaccari probeert echter tot de neutrale uitspraak te komen op een logische manier. Wanneer je de letter e zou kunnen uitspreken als de eerste e van weten of als de eerste e van wetten, dan kun je het beste streven naar een uitspraak tussen die twee in.
Het is overigens de vraag of een heel strikte norm zou moeten worden opgelegd. Het verschil met syntaxis of woordenschat is dat uitspraak voor een deel ook berust op fijne motoriek, en in die zin lastig te leren is na de puberteit. En de verschillende accenten zijn ook nog wel interessant.
Vaccari legt het bovendien uit aan de hand van een betrekkelijk particulier systeem – dat van de Italiaanse foneticus Luciano Canepari. Het is dus de vraag of hij veel navolging zal krijgen. Dat is jammer, want de studie van de uitspraak van het Esperanto én van de standaard is interessant genoeg.
Vaccari legt het bovendien uit aan de hand van een betrekkelijk particulier systeem – dat van de Italiaanse foneticus Luciano Canepari. Het is dus de vraag of hij veel navolging zal krijgen. Dat is jammer, want de studie van de uitspraak van het Esperanto én van de standaard is interessant genoeg.
--
Reacties