Manon Uphoff. Laat me binnen. Querido, 2025



In een van de verhalen in Manon Uphoffs nieuwe verhalenbundel Laat me binnen ziet een personage een kindertekening. Ze besluit dat zij en haar broer “veel beter konden tekenen, omdat zij wisten dat wolken niet blauw waren en dat bomen wortels hadden, geen rechte stokken waren die je zomaar in de grond duwde.”

Dat lijkt me een goede beschrijving van de kwaliteiten van Laat me binnen, en in het algemeen van Uphoffs werk. De reden waarom zij beter schrijft dan anderen: omdat ze weet dat bomen geen rechte stokken zijn die je zomaar in de grond duwt. Haar personages hebben altijd wortels, allemaal. En rechte stokken zijn ze daarom nooit.

Er staan maar drie verhalen in Laat me binnen, en omdat het boek ruim 200 pagina’s telt, zijn het lange verhalen, bijna novellen, ze worden alle drie heel verschillend verteld en hebben op het oog een heel verschillende setting. Het eerste over een vrouw die haar huis en haar kleine kind iedere avond achterlaat op het moment dat haar man thuiskomt om buiten rond de flatgebouwen te zwerven en seksuele avonturen te beleven, en pas weer terug te keren als haar man naar zijn werk vertrekt. In het tweede is de vertelster, die ooit net als Uphoff een roman De spelers heeft geschreven, bezig haar verhouding tot een van de personages te bepalen, haar zwager die in de roman Spiro heet en in het verhaal Hebibović. En het derde verhaal gaat over de ingewikkelde relatie tussen een zus en een broer, waarvan de zus haar leven wel min of meer op orde krijgt en de broer, in eerste aanleg misschien wel getalenteerder, niet.

Gebrekkig

‘Laat me binnen’ heet het eerste verhaal, en ook de hele bundel, en dat is niet voor niets. In alle verhalen zijn de mensen, met naar binnen gaan of juist buiten te blijven. Er zijn weinig schrijvers met zoveel gevoel voor ruimtes, en hoe belangrijk die zijn voor hoe een mens zich voelt. Uphoffs personages zijn altijd ergens, en je weet als lezer altijd waar dat is: op een zolderkamer, verscholen in de bosjes, in een duistere slaapkamer. Maar in deze verhalen zijn de personages ook nog eens de hele tijd bezig om de ingang tot elkaar te vinden.

Het duidelijkst is dat in het verhaal over Hebibović, waar de Nederlandse, vrouwelijke schrijver na de dood van Hebibović probeert te doorgronden hoe de Bosnische oorlogsveteraan de wereld bezag, en hoe het bij hem er van binnen uit moet hebben gezien. Ze spreekt zijn taal slechts gebrekkig, ze hebben jarenlang elkaar af en toe ontmoet, maar wat weet ze van hem? Hoeveel kan ze uberhaupt begrijpen van de inwoners van Sarajevo?

Wat weet ik van de mensen die ik ontmoet? Hele stukken van hun bestaan ontgaan me. Ik loop rond in de stad waaruit hij is verdwenen. De kraaien en kauwen krijsen onstuimig. Vitaal en brutaal scheren ze in zwermen boven het pad dat van de koude Miljacka naar Ilidźa voert.

Maar in ‘Linde en Harald’ zijn de hoofdpersonen broer en zus: ze hebben hun hele jeugd samen doorgebracht, ze hebben soortgelijke genen, en toch begrijpen ze elkaar niet. Zoals de vrouw in ‘Laat me binnen’ zelfs zichzelf nauwelijks lijkt te begrijpen.

Stok in de grond

In alle drie de verhalen gaat de verteller maar heel spaarzaam met dialogen om, ook in vergelijking met ander werk van Uphoff. De verteller is vooral zelf aan het woord, al is ze wel intiem bekend met het gevoelsleven en de gedachten van sommige van haar personages, alsmede met wat ze ruiken (geur speelt een belangrijke rol in deze verhalen – het zintuig waarmee het letterlijkst deeltjes van de ander bij je binnenkomen):

Ze ademde de geur van urine, ammoniak en brandend plastic in, en haar gedachten dwaalden af naar andere vertrouwde geuren. Die van de baby, het kleineding: de berg op haar hoofdje, zure melk over haar blouse, klonterend op de dinosaurus. En die van haar en Jimmy, na het warme bad, verweven in de handdoek.

In Uphoffs oeuvre is altijd alles met alles verweven: niet alleen Hebibović is een personage wiens verhaal op een heel andere manier al een keer verteld is. Dat betekent niet dat je dat eerdere werk al hoeft te kennen. Integendeel, ik denk dat Laat me binnen juist ook een heel goede kennismaking kan zijn met de wereld van Uphoff – zinnelijk én uitnodigend tot nadenken, van binnen en van buiten. Een wereld waarin geen enkele boom een stok is in de grond.

Dit stuk verscheen eerder op Neerlandistiek


Reacties

Populaire posts van deze blog

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Safae el Khannoussi. Oroppa. Pluim, 2024.

Freek Van de Velde. Wat taal verraadt. Een kleine geschiedenis van brein tot beschaving. Lannoo Campus, 2024.