Piet Gerbrandy. De zwijgende man is niet bitter. Amsterdam: Meulenhoff, 2003 (2001).

Misschien, ach, misschien denk ik wel dat Piet Gerbrandy de belangrijkste levende Nederlandse dichter is. Je kunt ieder gedicht van hem herkennen aan de toon, aan de taal, aan de wonderlijke mengeling van alledaags en bijzondere:

Zo veel heb ik nodig dat ik leef.

Glimp van billen op arduinen trap,
wit goed in mand, half lege
mok op aanrecht, gerucht

van adem bij nacht. Ongeduldige stap
van bijna groot kind in de morgen,
pen die nog zin verzamelt.

Melk, kaas klevend aan mes,
vlam, rib van een lam, bovengistend
fluisterend bier. Leren jas

en herenfiets om te gaan.

Het is een niet heel erg originele gedachte: de spanning tussen het behaaglijke van het vertrouwde en de wens om er tussenuit te gaan. Maar dan kun je ook zeggen dat het een klassieke gedachte is, en een die hier bijna klassiek verwoord is. De gedichten van Gerbrandy kun je in marmer beitelen.

(Eerder schreef ik over Drievuldig, feilloos, vals, dat ik prachtig vond, en Krang en zing, dat ik een beetje vond tegenvallen.)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.