Hans Christian Andersen. Fairy Tales. London: Penguin, 2004 (1835-1872)

Hans Christian Andersen. Fairy Tales 'Everything ends up in the bin' is (bijna) de laatste zin van het laatste sprookje dat Hans Christian Andersen schreef. Je zou het bijna als een autobiografische opmerking zien, vooral als je deze uitgave leest, die een aantal geleden verscheen ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van de Deense sprookjesschrijver, en waarin vooral de redacteur Jackie Wullschlager haar uiterste best doet bijna ieder verhaal autobiografisch te duiden.

Nu had Andersen zo te lezen ook een bijzonder leven — een dat niet alleen gekenmerkt werd door een dramatische omslag van een armoedige jeugd naar een groot internationaal literair succes dat alleen in de schaduw kon staan van dat van Charles Dickens, maar ook door een onstuimig liefdesleven. Andersen was biseksueel, maar bovendien gespecialiseerd in gelijktijdige verliefdheden op een zus en een broer, wat de zaken er ook niet eenvoudiger op moet hebben gemaakt.

Zo weet ik al zo lang als ik me kan herinneren dat we het verhaal van het lelijke jonge eendje moeten begrijpen als een slechts licht verhulde autobiografie. En zo weet Wullschlager in misschien wel de helft van de dertig hier vertelde sprookjes de figuur van de schrijver aan te wijzen.

De lezer raakt daardoor geïnspireerd om zelf ook op zoek te gaan. Zo is het Wullschlager kennelijk niet opgevallen dat vooral in de latere sprookjes personages soms ook omhoog klimmen om daar ongelukkig te worden of vroeg dood te gaan: de kerstboom die nooit beseft dat zijn gelukkige moment in het nu is, als hij staat te branden in de kamer, de boomelf die zo graag naar Parijs wil, en daar slechts een nacht zich kan vergapen aan de pracht en de praal.
Maar eigenlijk is al dat zoeken naar het individu van de dichter toch vooral iets mals — vooral misschien wel bij sprookjes. Interessanter is het om na te denken waarom dit soort verhalen nu al honderdvijftig jaar zo mateloos populair zijn: zijn we dan allemaal boomelven en lelijke eendjes? Het sprookje lijkt een van de populairste genres te zijn van misschien wel alle tijden: In de ban van de ring en Harry Potter. Ik zou wel eens een studie willen lezen die uitlegt hoe dat komt. Bij Andersen kan ik me er in ieder geval heel wat bij voorstellen: het is een heel rijk genre, dat heel veel dingen tegelijk kan. Het kan voor kinderen zijn en tegelijk voor volwassenen, grappig zijn en tegelijkertijd bloederig ernstig, een wijze les bevatten en tegelijkertijd een lange neus trekken. Het kan ongebreidelde fantasie uitdragen, en tegelijkertijd strikt autobiografisch zijn.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.