Ad Zuiderent. We konden alle kanten op. Amsterdam: Querido, 2011.

Ligt het aan mij, ligt het aan het klimaat in de vaderlandse dichtkunst, of ligt het aan de Poëzieclub? Alle mogelijkheden zijn open, maar ik houd het op de middelste mogelijkheid. De Poëzieclub werkt als een boekenclub: een paar keer per jaar sturen ze alle leden een recente dichtbundel die door een deskundige jury uitgekozen is. Dit is nu de tweede bundel in korte tijd die geschreven is door een zestiger en die terug lijkt te grijpen op klassiek vormen - klassiek in de zin van de oudheid. (De vorige was de bundel van Allard Schröder vorige maand.) Die zestigers, die waren in poeticis de generatie van de ironie: als her rijmde en als het metrisch was, dan was dat grappig. Daar is geen sprake van in We konden alle kanten op . Er wordt trouwens ook niet echt gerijmd en er worden geen sonnetten geschreven. Maar de meeste gedichten zijn wel metrisch, of kun je in ieder geval lezen met een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen, en evenveel voeten in elk...