Mark Boog. De rotonde. Amsterdam: Cossee, 2015

Zelden werd in een roman de ontknoping zo vroeg weggegeven als in deze 'roman in verzen' van Mark Boog. Wanneer een man een heel lang boek onderweg is naar een kruispunt waar hij iemand (de duivel) gaat ontmoeten, en die roman heet 'de rotonde', kun je niet echt zeggen dat het als een verrassing komt dat men op het bedoelde kruispunt rondjes draait. Al helemaal niet als op het achterflap wordt gemeld dat 'het kruispunt – dat zul je altijd zien – verandert in een rotonde'.

Van de ondraaglijke spanning moet deze roman het dan ook niet hebben, ook al klinkt er iedere drie kwatrijnen een refrein dat (met variaties) zo klinkt:

Hij ziet de weg.
Hij buigt het hoofd.
Het onweert in de verte.

Van Dam wil in dit lange gedicht de duivel ontmoeten om zijn ziel te verkopen. Alleen op die manier kan hij misschien nog iets interessants maken van zijn leven, waar hij zich duidelijke halverwege bevindt (er zijn op strategische plaatsen wat verwijzingen naar Inferno). Althans, wat is halverwege op een rotonde?

Hij draait dan ook duidelijk de hele tijd in rondjes rond: het onweer blijft in zekere zin altijd op de verte, want waar Van Dam is, daar is het onweer niet.

Boog heeft heel goede dichtbundels én intrigerende romans geschreven, dus als er iemand bij wijze van experiment zo'n lang gedicht zou moeten kunnen schrijven, is hij het. Het is een wonderlijk boek: het is te lang voor lyriek, zelfs van de wonderlijke Boogiaanse soort, en hoewel er wat aardige bon mots inzitten ('de duivel is een manager' ga ik de komende tijd als mijn motto voeren) gaat het hier duidelijk niet om de individuele sterke regel. Aan de andere kant ontbreekt dus vrijwel iedere spanningsboog – de rotonde doet in die zin wel wat denken aan een roman van Beckett voor de eenentwintigste: een met een refrein, waarbij je kunt zingen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Het eerste kwart: Lize Spit, Het smelt

Jan Oegema, Keizersdrama. Lucebert opnieuw, 2024

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.