Micha Hamel. Luchtwortels. Amsterdam/Antwerpen: Augustus, 2006.

Waarom ik sommige dichters graag lees en anderen niet — als ik eerlijk ben, weet ik het niet. Een paar maanden geleden las ik Schuim van Albert Schaffer. Ik kon mijn draai niet vinden in die bundel: de toon stond me niet aan. Waarom lees ik dan zoveel liever Micha Hamel? En dan zeker in zijn tweede bundel?

De eerste bundel, Alle enen opgeteld, viel nog een beetje tegen, vooral vanwege de 'stijloefeningen' schreef ik toen. Nog steeds bevat deze bundel dat soort oefeningen die me niet veel zeggen. Het eerste gedicht van de bundel begint bijvoorbeeld zo:

tok tok
geen kip

nog eens
tok tok

hard hoor
wie daar?

geen kip
pauw kraai

wie daar?
haantje kakelt

En zo gaat het nog een tijdje door. Nu ik het overlees, denk ik: misschien zou het aardig zijn, als het op een bepaalde manier wordt uitgevoerd op het toneel (van de Grote Zaal van het Concertgebouw, denk je dan, omdat je weet dat hij ook nog componist is. En in ieder geval bevat deze bundel enkele prachtige, breed uitwaaierende gedichten, soms grappig, speels, vrolijk, soms wat ernstiger, maar altijd prachtig van taal (en ook totaal onuitvoerbaar):

Mijn zoontje die na onze verhuizing naar een andere peuterspeelzaal ging.
De juf stelt de klas op in een kring en maant tot stilte. Jongens en meisjes,

zien jullie iemand nieuw in de klas, vraagt ze. Het ventje verzamelt alle moed
in zijn kleine lijf, gaat staan en zegt die, die, die, en die en die en die en die.

Zo'n citaat in zijn eentje kan óók al niet duidelijk maken wat ik bedoel — je moet de hele bundel bij elkaar zien — de mooiste die ik in een hele tijd gelezen heb.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Paul Celan. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 2003.

Walt Whitman. Leaves of Grass. Grasbladen. Amsterdam: Em. Querido, 2005 (1855).

Raoul de Jong. Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij, 2020.